Een poosje geleden werd ik betrokken bij een vereniging
in moeilijkheden. Men zocht een coach met bestuurlijke kennis en ervaring die
thuis was in de oude bootjes, maar het draaide vooral om de bekende ‘frisse
blik’ van buiten.
De reden om er hier over te schrijven, is wat ik
aantrof: een vereniging van oudescheepjeseigenaren, een stichting die geacht wordt
de monumentale zuiverheid te bewaken, een commissie die de wedstrijden
organiseert, en een handvol vrijwilligers voor de hand- en spandiensten. Ogenschijnlijk
een soepel verlopende organisatie, tot ik de jaarvergadering bijwoonde. Daar
zag ik iets dat in deze wereld vaker voorkomt: vastgekoekte verhoudingen, die elke
ontwikkeling en verandering in de kiem smoorden.
De bestuurders waren bijna uitsluitend mannen
op leeftijd, die elkaar door coöptatie hoog in het zadel hielden. De
vrijwilligerschaar telde een fors aantal zelfbenoemde deskundigen, die bij
gebrek aan volwassen zadel hun eigen stokpaardjes bereden met een fanatisme alsof
ze er het hele wilde westen nog mee moesten veroveren.
Oorspronkelijk was de stichting
verantwoordelijk voor de klassevoorschriften, maar gaandeweg had de
wedstrijdcommissie steeds meer macht gekregen. De vereniging en de stichting
waren min of meer tegelijkertijd ontstaan; tussen de leden woedde, zo begreep
ik, een loopgravenoorlog waarbij vergeleken het debat tussen rekkelijken en
preciezen een theekransje was. Beide clubs vonden elkaar weer in hun verzet
tegen de wedstrijdcommissie, die de wens van de meestvermogende leden om steeds
harder te varen in formules, voorschriften en berekeningen vertaalde die niemand
meer begreep.
De spil van dit alles was de directeur van de in
een grijs verleden op onnaspeurbare wijze rijk geworden stichting. Hij
coördineerde al meer dan vijftien jaar alles wat los en vast zat, en had daardoor
een enorme hoeveelheid kennis en macht verzameld. Omdat hij als enige betaald
werd, liet men het vele werk graag aan hem over, en zo kwam het dat hij over
alles iets te zeggen had, terwijl niemand kon controleren of de informatie
waarop hij zei zich te baseren wel correct was.
Tot zover herkenbaar? Vast wel, want dit soort
scheefgroei komt op veel plaatsen voor, en de wereld van het maritieme erfgoed
is groot en verkalkt genoeg om hiervan meerdere voorbeelden te kennen.
De problemen waren ontstaan doordat de directeur
een (volgens hem) dreigend begrotingstekort dacht te pareren door eigenhandig het
hele gebouw van originaliteitseisen, klassevoorschriften, wedstrijduitrusting
en handicaps volledig te renoveren. Deel van zijn plan was een tamelijk commercieel
ogend project om de al jaren afgehaakte jongeren weer bij het varende erfgoed
te betrekken. De wedstrijdcommissie was vóór, mits ze een stevige stem in het
kapittel kregen. De rest van de bestuurderen was hopeloos verdeeld. Men voorzag
allerhande risico’s, waarbij het gevaar van zetelverlies het minst genoemd
werd, maar waarschijnlijk het hardst gevreesd.
Hoewel niemand de kansen en bedreigingen goed
kon overzien, weerhield dat de meesten er niet van om hun in steen gebeitelde
meningen uit te venten. Dat gebeurde vooral in de wandelgangen, want kritek was
in deze kringen al sinds mensenheugenis een kwestie van stoten onder de gordel,
vileine toespelingen, venijnige insinuaties en onstuitbare roddel.
Het leek onbegonnen werk. Men stond er echter
op dat ik mijn observaties ongezouten zou delen met de hoge bomen, want die
hadden me verzekerd dat ze wel wat wind konden hebben.
Grootspraak, natuurlijk.
Het interne conflict dat alles verlamde was nog
het gemakkelijkst bloot te leggen: de directeur die alle kennis en macht naar
zich toegetrokken had, en de gemakzuchtigen die hem in die positie hadden
gebracht, om vervolgens fanatiek aan de poten van zijn en vele andere stoelen
te gaan zagen.
Lastiger was het om duidelijk te maken wat de
eigenlijke makke was: de vele in de loop van de tijd opgeblazen ego’s, die een
permanent, zogenaamd om kennis en wijsheid draaiend
wie-heeft-de-grootste-spelletje speelden.
Niemand had ooit werkelijk moeite gedaan om de
eigen overtuigingen in dienst te stellen van het grotere geheel. Achterdocht en
eigenbelang waren de norm geworden, onder het mom dat de hele wereld zou
instorten als de verenigingsdoelen niet werden gehaald.
Iemand stak zijn hand op. ‘Wat raadt u ons
aan?’
Ik vroeg wie er bereid was om nu zijn functie
ter beschikking te stellen als dat in het belang van de club zou zijn. De
discussie barstte bijna direct weer in volle hevigheid los.
Ik heb gevraagd of ze me nog nodig hebben. Het
antwoord laat nog steeds op zich wachten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten