28 augustus 2012

Wazigheid


530.08’.24’’ N, 050.06’.04’’ E. Hier zou ik willen wonen. Voor anker tussen twee banken, diep genoeg om niet steeds droog te liggen, ondiep genoeg om bij elke eb het landschap langzaam uit zee te zien oprijzen. Bij normaal zicht zie ik op de horizon nog net een paar landmarks: het vuurduin van Vlie, de toren van De Cocksdorp, het gasplatform op de Zuidwal. Verder is het landschap leeg. Toch is het nooit saai. Het verandert voortdurend, onder invloed van de getijden, het licht, de wind. Het water dat meestal kabbelt, vaak klotst, soms beukt en schuimt. Altijd beweging, totdat bij springtij alle water wegloopt uit de geulen en het schip urenlang droog staat. Dan klinkt het wad anders; zonder water blijft alleen het geluid van de wind over, die jaagt, suist, soms fluit in het want. De wind die doezelig maakt, die op het drooggevallen wad in no-time piepkleine nieuwe zandduintjes maakt in de windschaduw van een dode krab, een kokkelschelp, een oesterbankje. De stuivende zandkorrels en de in het licht wegzinderende horizon zorgen voor het gevoel dat ik het meest zoek: het gevoel van het tussengebied, de wazigheid die onstaat in het spanningsveld tussen verdwijnen en verschijnen.

 In het fascinerende televisieprogramma ‘Nederland van boven’, dat momenteel door de VPRO wordt uitgezonden, zien we precies wat ons landschap zo kenmerkt: de minutieuze geordendheid die bewijst dat ons land al meer dan een eeuw lang niet meer wordt gevormd door de natuur, maar door de ruitjespapierbreinen van ingenieurs en planologen. Alles opgesplitst in keurige percelen, als het even kan rechthoekig, en alles volgens plan, het plan dat paal en perk stelt aan wildgroei, dat onregelmatigheden uitbant en alles egaliseert.
In zijn fenomenale werk ‘De logica van het gevoel’ legt Arnold Cornelis haarfijn uit hoe het zover kon komen. De agrarische samenleving, die de vorming van ons landschap heeft gedomineerd, wordt gedefinieerd door het opdelingsvraagstuk; door de aan het boerenbedrijf inherente territoriumdrift die leidt tot een woud van overeenkomsten en regels.
Maar, zegt Cornelis, en dit is de les die alle leiders moeten leren: in onze steeds complexer wordende samenleving komen we er niet meer met het ruitjespapier van de regeltjes. Er zijn andere krachten nodig om orde te scheppen in de chaos. We moeten emotioneel volwassen worden, zodat we juist met minder regels toekunnen, en meer kunnen vertrouwen op persoonlijke afspraken, op onszelf. Daarvoor moeten we een bepaalde mate van onzekerheid en inconsequentie accepteren, want die is onderdeel van de complexiteit. Dat mag bad news zijn voor alle managers die in de afgelopen jaren hun controleïnstrumentarium met de meest geavanceerde technieken tot anabole proporties hebben opgepimpt; ik word er wel blij van.

Het Zachte Bed. Zo heet het hier. Dit is het tussenland, de tussenzee. Een gebied waar geen geulen zijn, alleen flauwe overgangen tussen blauw en grijs, tussen zand en slik, tussen droogvallende banken en iets dieper water. Je kunt er zeilen, maar alleen als je de zee kunt lezen. Geen pad dat gemarkeerd wordt door boeien, in de verte trillen wat staken van oude mosselpercelen in de stroom, de rudimentaire getuigenis dat zelfs onze zee in afgepaalde stukjes werd verpacht aan het boerenbedrijf van het wad: de vissermannen van Zierikzee en Bruinisse, die hier hun Zeeuwse Mosselen opkweekten tot ze groot genoeg waren om nog eventjes in de Oosterschelde te wennen aan het idee dat ze, zo allochtoon als wat, als autochtoon Zeeuws zouden worden verkocht en opgegeten. Nu zijn de percelen verlaten en heeft de natuur weer vrij spel. Waar ik voor anker lig, aan de zijkant van het Zachte Bed, loopt het laatste water terug naar de geul. Ik kijk over het blikkerende zand en zie in de trillende zonnewarmte duizenden vogels over de langzaam droogvallende plaat naderbij scharrelen; dit is hun moment om te foerageren. Het wad gorgelt, de vogels maken hun eigen geluiden en het water kabbelt tegen de rand van de plaat. In een paar uur tijd verrijst uit zee een onbestemd onland, toppunt van emergentie, iedere dag anders, iedere dag nieuw.

Fuzziness. Een begrip dat gemunt werd in kringen van tegendraadse nerds die intuïtief aanvoelden dat de logische regels van de fysica vanaf een bepaald punt niet meer opgaan. Intuïtief, want voorlopig zag het er uit als een smoes voor onbeholpenheid, maar juist die intuïtie bleek de sleutel. Waar de dingen fuzzy, wazig worden, kun je alleen nog met je intuïtie terecht. Uit de wolk van mogelijkheden die voor je opdoemt, maak je intuïtief je keuzes. Veel is onzeker, en juist die onzekerheid wordt de kracht van het systeem. Want wat is er mooier dan een wolk aan mogelijkheden? En wat er beter dan die wolk zo lang mogelijk te koesteren, in plaats van er meteen maar klip-en-klare keuzes uit te maken, waarmee je allerlei spannende kansen de nek om draait? Wie een bepaalde mate van wazigheid toe durft te laten, houdt zijn opties open en laat vrijheid toe waar eerst onvrijheid voor duidelijkheid versleten werd.
Leiders worden voortdurend in verleiding gebracht om keuzes te maken. Besluitvaardigheid staat de leider goed. Zaken worden SMART en STAR aangepakt, actie en resultaat worden belangrijker dan visie en missie, de korte termijn is dominant, met alle targets, output en bottom lines van dien.
Mijn stelling is dat een leider beter wordt naarmate hij meer ruimte kan maken voor wazigheid; naarmate hij de onzekerheid kan toelaten en kan varen op vertrouwen en intuïtie.
Kun je dat leren? Misschien. Als het kan, dan is het in ieder geval geen kwestie van techniek, maar van persoonlijke ontwikkeling. Wie echt, nieuw, authentiek of dienend leiderschap wil tonen, zal veel los moeten laten. Het vereist persoonlijke moed om vanuit een vastomlijnde positie die wordt gekenmerkt door zekerheden de wazigheid toe te laten en het gebied der nevelen te betreden, waarin alleen persoonlijk leiderschap nog je kompas kan zijn.

530.08’.24’’ N, 050.06’.04’’ E, een paar uur later. Het tij is gekeerd, maar het schip ligt nog op dezelfde plek. Het water spoelt al om de boorden, nog even en het dek wordt de onvaste ondergrond die het altijd is. De wazigheid van het tijdloze fluiten van de wind, het trillende licht en het stuivende zand maakt plaats voor een nieuw soort wazigheid: die van de spontane beweging waarmee het schip de elementen volgt; een onvastheid die je dwingt om de wereld steeds weer vanuit een andere hoek te bekijken. Als de vloed komt, verandert ook de wind. Zodra ik de steven wend naar de diepe geulen waar het sneller stroomt, rijst uit de ontmoeting van wind en tij als vanzelf een hogere deining op, die mij meevoert in een tijdloos landschap. Ik voel hoe onder mij het schip weer tot leven komt. Eerst is er alleen het kabbelen van het opkomende water tegen de romp, dan komen de kleine plaagstootjes van grotere golfbewegingen, die het schip langzaam verzetten. De cirkels van door de patrijspoorten vallend zonlicht beginnen te bewegen, schaduwen verschuiven als het schip zich voegt naar de nieuwe stroomrichting. Een vlaagje krult om de roefdeurtjes naar binnen en tilt de zeekaart op, die zachtjes van zijn plaats op de navigatietafel naar de vloer zeilt. Terecht; hier in het tussengebied is de kaart van weinig nut, de details ervan geven schijnzekerheid, de kaart is niet het gebied. Om hier te zeilen moet je de zee kunnen lezen, een combinatie van ervaring, intuïtie en overzicht. Juist hier, waar de onzekerheid regeert, wordt je 3600-bewustzijn gescherpt, totdat het reikt tot over de horizon.
Ik hijs het zeil en haal het anker op. Een tik tegen het roer, het schip helt en maakt vaart, de horizon is een cirkel, ik zeil een oneindige wolk van mogelijkheden tegemoet. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten