28 augustus 2012

Lauwersmeer, 1983

Dit is het derde verhaal van een autobiografisch vijfluik over de lege landschappen die mij in opeenvolgende decennia geïnspireerd hebben.


Als ik uitstap en mijn voeten wegzinken in het zompige gras van de wallekant, valt de rust van het oude landschap als een zachte deken over me heen. Ik kijk naar het schip, verderop in de zakkende avondzon. Er vlakbij, op een meter of vijftien afstand, zie ik vijf grote flamingo's, door het lage licht gevangen in hallucinant roze. Flamingo's?
Langzaam wen ik aan het beeld. Ze staan er echt, vlakbij mijn oude vrachtklipper Freonskip, het schip waarop ik woon en dat nu voor anker ligt in de Vlinderbalg, weggevlucht uit de stad, alleen in de oerpolder van het Lauwersmeer.
Zit er een betekenis in hun verschijning? De ongerijmde aanwezigheid van vijf knalroze flamingo's naast mijn schip is te vreemd om hun verschijning niet symbolisch te willen duiden. Wat zijn magisch-mythische implicaties? Maar de vogels geven geen antwoord. Ze wiegen met hun lange halzen terwijl ze de waterspiegel afgrazen, op zoek naar voedsel. Niks magisch-mythisch; eten!
Ik ga in de vlet zitten en kijk om me heen.
Vorige week vrijdag ben ik hier met Cilia aangekomen. Een rustige tocht door de meanderende oude zeearm, die eindigt in het ongerepte landschap van het Lauwersmeer. 's Avonds komt Martine met de auto. Het weekend zullen we nog met zijn drieën doorbrengen. Proberen samen te genieten van de rust, van elkaar. Wel ironisch dat juist nu we de slaapkamer klaarhebben en definitief de bedstee met het immense waterbed voor ons drieën hebben ingericht, ik er een poos alléén in zal slapen. Maar het is onvermijdelijk. Het leven met zijn drieën is te intensief om altijd samen te zijn. Het zoeken naar een volledig gelijkwaardige driehoek is ons niet in de kouwe kleren gaan zitten, en juist nu we het zo ongeveer bereikt lijken te hebben, is de rek er even uit.  We hebben een pauze nodig, tijd om tot rust te komen, en te overdenken wat we hebben bereikt, wat we willen vasthouden, en wat we misschien moeten loslaten.
Ik blijf op de Freonskip, zij zullen de komende tijd met zijn tweeën op de Levensrecht wonen, het schip van Martine. Even op afstand. Martine en Cilia hebben ook samen veel uit te zoeken. Ik trek me terug, wil de stilte bovendien letterlijk voelen, en ben daarom de stad uitgevaren, de eenzaamheid tegemoet. Hier is het leeg, hier kan ik denken.
Als ik ze zondagavond weer naar Groningen rijd en bij de Levensrecht afzet, zoenen we elkaar onwennig gedag, als voor een lang afscheid. We hebben niet afgesproken wanneer we elkaar weer op zullen zoeken. Terug in de auto begin ik langzaam te voelen dat ik alleen ben. Na alle gesprekken, tot diep in de nacht vaak, de intense warmte van het samenzijn, de ruzies, de hartstocht, voel ik nu de stilte in mezelf neerdalen als de avondlijke inversienevel, die buiten in het veld langzaam over de koeieruggen zakt. In de verte ligt de donkere schaduw van de Freonskip hoog op het water. Oever en waterspiegel gaan naadloos in elkaar over.
Terwijl ik naar het schip wrik, daalt de schemering. Het Lauwersmeer ligt er spiegelend bij, zelfs de vogels lijken vroeg te gaan slapen. Op de flamingo's na, die rustig blijven grazen. De zon verlicht van achter de horizon de avondhemel, in honderd kleuren dieper wordend paars en rood en blauw. Morgen zal het opnieuw prachtig weer zijn.
De flamingo's kijken op. Wildlife in Holland. Ik wrik een extra rondje, richting open water, om het lege landschap volledig op me in te laten werken. Dan leg ik de lange wrikriem stil in de dol van de zacht schommelende vlet en zak voorzichtig achterover op de roeibank, mijn hoofd op mijn handen tegen de boeg, laag boven het deemsterende watervlak. Langzaam, heel langzaam, drijf ik tot vlak bij de flamingo's, zonder dat er één wegloopt of opvliegt en ik helemaal ben opgenomen in de stilte.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten