Nadat
we voor anker zijn gegaan, sta ik nog lang in mijn eentje op de kluiverboom. De
gletsjer reikt hier tot in zee; boven water torent een enorme ijswand meer dan
vijftig meter hoog de lucht in; onder water nog eens dertig meter. Het ijs is
gebarsten en gekloofd. De gletsjerspleten lopen tot aan de rand; waar je er in
kunt kijken verandert de kleur van wit naar steeds donkerder blauw. Vooraan is
het licht turquoise, daarachter wordt het ultramarijn, azuur, indigo, en
tenslotte kobalt; het resultaat van de filtering van het licht door het
duizenden jaren oude ijs. Kijkend in de barsten en spleten tussen de enorme ijstorens
kan ik de druk van de kilometers dikke ijskap bijna lijfelijk voelen. Ik zie
hoe het ijs gecomprimeerd is; als je goed kijkt zie je een gelaagdheid, als bij
leisteen. Tientallen meters dikke sneeuwlagen zijn in een tijd van eeuwen tot
fracties van millimeters samengeperst. Uit het oudste ijs is onder de
tonnenzware druk alle lucht verdwenen. Dat ijs is volkomen transparant als je
het in het water ziet liggen, alleen de glinstering op het onregelmatige
oppervlak verraadt dat het er is. Iedere dag vissen we zo'n fraai gevormd brok op.
Daar koelen we de biertjes mee, en we hakken er stukken vanaf voor in de
whisky. Als je zo’n ijsklont in je whisky gooit, dan springen de barsten met
een knetterend geluid in de kristallen en explodeert het ijs bijna in je glas.
Ik
kijk naar de gletsjer voor me. Waar de ijstorens zijn gespleten en gebroken
schemert het het licht van de ondergaande zon blauwig naar binnen. De
breuklijnen zijn scherp en kantig. Het ijs is levenloos, maar op dit moment kan
ik de beweging van de oneindig langzaam in zee schuivende gletsjer bijna
voelen. Ik stel me voor dat ik zo'n spleet binnenga, klimmend en kruipend over
de enorme bevroren brokken de ijsgrot in, mezelf een weg zoekend tussen al die
kleuren blauw, naar het diepste kobalt, waar alles ophoudt en het licht alleen
nog in de verte voelbaar is. Ik realiseer me hoe ver weg ik ben. Dit is het
einde van de wereld, vijftienduizend kilometer van huis. Om mij heen is alleen
maar ijs, eeuwig ijs. Hier houdt de aarde op; dit is de rand tot waar we als
mensen kunnen komen. Het voelt gek genoeg alsof ik ben aangekomen op een
langverwachte bestemming.
Ik
adem diep in, en de kracht van het ijs komt op me af als een stoomwals.
De
gletsjer torent onbeweeglijk boven me uit, maar ik voel het ijs op me afkomen
alsof het leeft. Ik verdwijn in de gletsjerspleten, voel de druk in de gigantische
brokken die daar al duizenden jaren op elkaar geperst worden, en ik ervaar de
geweldige kracht die er vanuit gaat. Het is een ontzagwekkende en tegelijk
tantaliserende sensatie.
Zoals
ik bij het ritueel van de zweethut de kracht van het vuur en de aarde kan
voelen, of zoals ik soms aura’s voel, zo voel ik nu de verbinding met het
eeuwige ijs. Het is een verbinding die me terugvoert tot in een oertijd, ver
vóór mijn huidige bestaan. Antarctica is een geschikte omgeving om dit soort
energieën tot de waarneembare wereld toe te laten.
Indianen
verbinden zich zo voortdurend met de natuur om hen heen en beschrijven dieren,
planten en stenen als hun ‘verwanten’, waar ze van houden en die ze eren. Zo houd ik nu van het ijs, als van iets
waarmee ik diep verbonden ben.
Ik
vraag me af wat me zo aantrekt aan de gletsjer, het landschap van sneeuw en
ijs, zee stilte, en ik kom tot de slotsom dat dat komt omdat het niets anders
is dan wat het is: sereen, waardevrij, eerlijk, puur.
Dit
ijs ligt hier al duizenden, misschien wel miljoenen jaren, en het is er om
niets anders dan zichzelf. Het is het schoonste water dat de aarde rijk is, en
dat niet alleen in de fysische betekenis, maar ook qua energie. Dat
vertegenwoordigt een enorme kracht. En terwijl ik die kracht van het ijs door
me heen voel stromen, voel ik opeens dat het me ooit, ooit zal lukken om
gelukkig te worden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten