28 juni 2011

Zeemanschap


Leiderschap is in. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de crisis waar Nederland in verkeert. Lieden die een vooraanstaande positie bij een bank bekleedden in de afgelopen jaren, kunnen zich nauwelijks meer op feestjes vertonen, hoor ik uit onverdachte bron. Het verbaast me niet. Een groot aantal ervan heeft het er naar gemaakt.

Voor iedere vorm van leiderschap vormt de kapitein een prachtig voorbeeld. Niet omdat zijn leiderschap zo onomstreden is, maar vooral omdat de kapitein als geen ander op zijn leiderschap wordt afgerekend.

Slechts weinig mensen weten dat er voor koopvaardij-officieren een eigen tuchtrecht bestaat, dat door de Raad voor de Scheepvaart in ere wordt gehouden. Wie een fout maakt en daaraan schuldig wordt bevonden (twee zaken die niet noodzakelijkerwijs in elkaars verlengde liggen), kan zomaar voor een bepaalde tijd de toegang tot zijn beroep worden ontzegd. Anders dan bij het tuchtrecht voor medici, dat om die reden volstrekt ongeloofwaardig is geworden, zijn deze uitspraken openbaar en worden in de Staatscourant gepubliceerd.

De kern van alle beraadslagingen van de Raad voor de Scheepvaart mag wel het beginsel van 'goed zeemanschap' genoemd worden. Daaraan wordt praktisch alle handelen van kapiteins die een stranding, aanvaring of erger hebben meegemaakt, getoetst. Het onuitgesproken uitgangspunt is daarbij wat van een goede kapitein mag worden verwacht, los van wie hij is en welke achtergrond hij heeft: de kapitein kan op zijn handelen worden afgerekend, simpelweg omdát hij kapitein is.
Kom daar eens om in andere kringen.
Kortgeleden maakte ik mee hoe twee directeuren van de twee grootste bedrijven in hun branche eerst dachten de kip met de gouden eieren te kunnen slachten door zonder noemenswaardige voorbereiding te fuseren, om er vervolgens achter te komen dat hun te grote ego’s elkaar zo in de weg zaten, dat ze de boel al na een jaar weer uit elkaar trokken, ten koste van een enorm verlies van klanten en goodwill van de gelieerde leveranciers.
Toen ik één van de twee aansprak op dit wangedrag, kreeg ik een merkwaardige verdediging te horen. De kern daarvan was, dat hem geen enkele blaam trof, omdat hij alles had gedaan wat in zijn vermogen lag om de boel bij elkaar te houden en het bedrijf naar een glorieuze toekomst te leiden. En wat kon er meer van hem verlangd worden dan dat hij zijn best deed?
Indachtig de eisen die aan de kapitein worden gesteld, vind ik dat een tamelijk bedenkelijk verweer.
Van iemand die er uit vrije wil voor kiest om een bedrijf te leiden, mag je verwachten dat hij 'goed zeemanschap' laat zien, simpelweg omdát hij die verantwoordelijkheid neemt.
Als een schip strandt terwijl er geen vitale functies zijn uitgevallen, dan moet het gek lopen wil er nog van goed zeemanschap gesproken kunnen worden. Iedereen mag fouten maken, maar niet van iedere omvang en tot elke prijs. Ook al doe je nog zo je stinkende best; als je schuit afborrelt terwijl je dat aanwijsbaar had kunnen voorkomen, dan ben je niet geëxcuseerd, maar onbekwaam.
Een storm, hoe erg ook, is bijna nooit een excuus voor wanprestatie: een goede kapitein dealt daarmee, niet optimaal, maar adequaat.
Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor bankdirecteuren en ander schorriemorrie dat zich probeert vrij te pleiten met schijterig-moderne varianten van het aloude 'Wir haben es nicht gewusst'.
De vraag is niet of je het wist, maar of je het had moeten weten.
Beroepshalve confronteer ik leiders nog al eens met deze stelling. Dat levert altijd een hoop geschreeuw op, maar meestal weinig wol. Teveel managers denken dat zij het wel zullen rooien, als ze zolang iedereen kijkt maar hun best doen; de wet van de verwende mannetjes met de brede marges die nonchalant werden omdat het te lang te goed ging.
De kapitein kent die marges niet. Voor hem telt maar één wet: die van Goed Zeemanschap.


Dit stuk werd eerder gepubliceerd als column in de Spiegel der Zeilvaart

Geen opmerkingen:

Een reactie posten