01 mei 2014

Werelderfgoed

Hoewel ik enige tijd geleden als gevolg van een creatieve transactie onverhoeds eigenaar werd van een heus wedstrijdskûtsje, geef ik mijzelf weinig kans om opgenomen te worden in de rangen van de Grote Skûtsjesilers der Aarde. 
Als ‘Fries om útens’ (een Fries die niet meer in Friesland woont) mis ik daarvoor het benodigde woeste fanatisme. In wedstrijden met nog veel grotere zeilschepen dan skûtsjes, waar ik ook lange tijd op schipperde, bleef ik dan ook steeds in de middenmoot hangen. Gelukkig kon ik goede afspraken maken met een stel doorgewinterde Friese wedstrijdzeilers, dat het nu graag eens op een eigen schip in de IFKS wilde proberen. En zo kon ik me voor het eerst sinds dertig jaar weer eens onderdompelen in de wonderlijke Friese traditie om wedstrijden te zeilen met vrachtschepen. Mijn laatste ervaringen met het skûtsjesilen dateren nog van vóór de oprichting van de IFKS, maar gelukkig is er sindsdien weinig veranderd. De skûtsjes zijn inmiddels dankzij hypermoderne laminaatzeilen, siliconencoatings en andere foefjes tot ware racemonsters uitgegroeid, maar het resultaat is nog altijd voor 90% afhankelijk van een goede bemanning. Die is uiteraard niet op alle schepen in dezelfde mate aanwezig, en dus is het gevloek en getier bij de vele voorrangstwisten niet van de lucht. Skûtsjesilen is oorlog, of op zijn minst grote spanning en sensatie.

Iemand die daar graag het zijne aan bijdraagt is Klaas Jansma, de Theo Koomen van Omrop Fryslân, die sinds mensenheugenis de races van deskundig en verhit commentaar voorziet. Ook als de wedstrijden een rustig verloop hebben en de schepen mijlen uit elkaar liggen, weet Klaas de spanning erin te houden. Regelmatig hoorde ik hem op de boordradio in opgewonden Fries roepen dat twee of drie rivalen elkaar tot op de halve meter de ruimte om de ton bevochten, zodat ik keer op keer mijn kijker opnieuw scherpstelde om te controleren of mijn waarneming dat er minstens twee scheepslengtes tussen zaten wel klopte. Ook duiken in Jansma’s commentaren steeds dezelfde namen op, zelfs als het betrokken skûtsje in geen velden of wegen te bekennen is.
‘Ik wist net dat Klaas Jansma homosueel wie,’ liet ik me in het Fries tegen-over een medetoeschouwer ontvallen. Die keek me bevreemd aan. ‘Ja, hy liket súver wol verleafd op Tony Brundel.’ Waarop mij werd uitgelegd dat Jansma zo zijn eigen vrienden onder de schippers heeft, waardoor de goedgelovige radioluisteraar het idee krijgt dat bepaalde mannen altijd in de voorste gelederen zeilen, ook als dat helemaal niet het geval is. Jansma is de jazzpercussionist die het vuur aanwakkert waarop de solisten kunnen excelleren.
En dat doen ze. Veteranen die bij hun laatste zege worden geëerd als levende legendes, grijze nestors die het liefst zoals eertijds Klaas van der Meulen in het harnas zouden sterven, jonge honden die zich met tomeloze ambitie in het spel storten, en de helden, die als ze in het vuur van de strijd ongewild een tegenstander raken, de eer aan zichzelf houden en het veld verlaten.

Zo wordt skûtsjesilen kunst. Een kunst en een traditie die wat mij betreft zó kan worden opgenomen in de lijst van immaterieel cultureel werelderfgoed, waarmee de UNESCO tradities wil beschermen ‘die ten doel hebben om als sociaal gebruik de belangrijke momenten in het leven van mensen te vieren’. De Flamenco staat op die lijst, net als de Khoomei, de beroemde Mongoolse boventoonzang, en de Chinese drakenbootraces, en de Sanké Mon, een oeroud Malinees visritueel. Met het skûtsjesilen wordt gevierd dat je de elementen, die je het hele jaar door trotseert om bij nacht en ontij je vracht af te leveren, ook kunt gebruiken om plezier te hebben, eens per jaar, in een ontmoeting die evenveel reünie en volksfeest is als een strijd om de eer. Skûtsjesilen, dat is de Friese Flamenco.

En mijn skûtsje? Dat werd natuurlijk kampioen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten