De jeugd heeft de toekomst, en daarom kijk ik altijd met een mengeling van scepsis en bewondering naar alle pogingen om nieuw vrachtvervoer onder zeil te promoten.
De bewondering zit hem in de visie en passie die uit de initiatieven spreekt. De scepsis zit hem in de haalbaarheid.
Toch zijn er al reders die de radicale stap naar – gedeeltelijke – windvoortstuwing aandurven. De stimulans zit hem voornamelijk in regelgeving, volgensd uit het Verdrag van Parijs. Over de ideële motieven van de reders maak ik me vooralsnog niet heel veel illusies. Pas als het goedkoper wordt, gaan ze echt aan het werk. Gelukkig komt ook dat langzaam dichterbij.
Verschillende reders zijn al aan het experimenteren. Ik zie ontwerpen met grote Flettner-rotors voorbijkomen; een aantal wordt binnenkort te water gelaten. Al langer varen er schepen rond met skysails: reuzenvliegers, ook al zo’n tot de verbeelding sprekend idee. Het zonder twijfel meest bijzondere ontwerp: het hybride Vindskip, waarvan de romp de eigenschappen van een vliegtuigvleugel heeft en de hulpvoortstuwing op waterstof loopt, zou volgend jaar van stapel kunnen lopen.
Door deze ontwerpen kan de zeilerij opeens wel weer superactueel worden. Dat heeft meerdere voordelen. De directe voor het milieu zijn evident, maar er is meer. Zeiltechniek wordt vet hip, lauw cool en cutting-edge, wat betekent dat het jongeren aantrekt, zowel ontwerpers en engineers als aan de ondernemers. Die willen straks vast zelf ook weer ouwerwets in een bootje het water op. Ook lijken me al die zeilen een veel vrolijker aanblik dan de rokende schoorstenen die je nu aan de horizon voorbij ziet trekken. En kun je bij windmolens nog spreken van twijfelachtige opbrengsten en een aanzienlijke milieubelasting in de vorm van hoge bouwkosten en forse landschapsvervuiling; ten opzichte van de huidige stand van zaken in de zeevaart brengen windschepen, in welke vorm ook, alleen maar voordelen met zich mee. Met name de bijna misdadige emissies kunnen er enorm mee teruggedrongen worden, zonder dat daar nadelen op andere terreinen tegenover staan.
Misschien de mooiste, maar ook grappigste ontwikkeling komt, zoals vaker, uit Japan. Daar hebben ze een innovatie bedacht waar Elon Musk nog een puntje aan kan zuigen.
Indachtig de traditie om alles te miniaturiseren komt de Japanse startup Everblue Technologies met een plan voor volledig zelfzeilende mini-LNG-tankers. Waarom? Omdat een waterstofcentrale het makkelijkst op zee te bouwen is, waar zonne-, wind- en thermische energie in voldoende mate voorhanden zijn. In de buurt van Japan zijn vulkanische warme bronnen waar zo’n centrale prima op kan draaien; moet alleen de LNG nog naar het vasteland.
Die zeiltankertjes van – slechts! – een meter of tien doen dat helemaal zelf, op basis van een computerprogramma dat rekening houdt met zo’n beetje alle denkbare variabelen, inclusief de aanlegmanoeuvres bij het docking station. Behalve de zeilen komen er gyroscopen aan boord die traagheidsnavigatie mogelijk maken, een ‘oude’ techniek van plaatsbepaling, maar nu met computerrekenkracht, die een gegist bestek oplevert dat niets te gissen overlaat. Oude kennis is ook kostbaar erfgoed.
De tankertjes zijn wel weer heel modern uitgerust met draagvleugels, die bij windkracht 4 à 5 een snelheid van 25 knopen mogelijk maken. In flottielje concurreren ze schaterlachend met de huidige mammoetjoekels.
Van dit soort berichten word ik erg blij.
Ze tonen aan dat zeilen niet enkel voor ouwe knarren is: als je maar zuinig genoeg bent op je erfgoed, komt er vanzelf een moment dat je weer voorop loopt.
21 december 2018
Wie wat bewaart die heeft wat
15 november 2018
Gespannen evenwicht
Midatlantic, 17°29'07"N, 31°12'05"W.
Wat me steeds weer verwondert is hoe het schip zingt. Of eigenlijk is het niet het schip dat zingt, maar het tuig. De masten, de ra's, het lopend en staand want, alles staat onder spanning, of het nu hard waait of zacht, of de brassen en schoten strak staan of niet, en alles fluit, bromt, klappert en kraakt. Niet hard, maar wel voortdurend. Het constante brommen, zingen en kraken is is de levensadem van het schip, bijna even tastbaar als de romp en de tuigage. Al na een paar dagen klinkt het lied vertrouwd, en hoor ik, als ik voor mijn wacht wordt gewekt, aan het ritme en de toon of er rust of onrust aan boord is.
Een ervaren zeeman ziet aan de manier waarop het touwwerk is opgeschoten hoe het staat met de kwaliteit van de bemanning. De vele stagen die de masten steunen, verbinden zowel de vele vaste onderdelen van de tuigage als de mensen die het schip zeilen. Ze zijn het web dat ons met elkaar verknoopt en voortstuwt. En alles zingt zijn eigen lied in de wind.
In ieder complex systeem schuilt een zelfstabiliserend vermogen. Verstoring van het evenwicht wordt in een goed functionerend systeem vanzelf gecorrigeerd. Een kleine verstoring kan de belastbaarheid van het systeem zelfs vergroten. Wat zijn daarvan de achterliggende krachten? Een deel van het antwoord is een lastig begrip: tensegriteit. Tensegriteit is het vormbehoud van een constructie, ontleend aan de balans tussen duw- en trekkrachten. Zeilschepen, met hun masten en rondhouten als duwkrachten, in balans gehouden door een web van strakgespannen lijnen, zijn een fantastisch voorbeeld van dat ‘vormbehoud door interne spanning’. Een goed functionerend zeilschip lijkt bovendien op de mensen die erop varen, en kan ons veel over hen leren.
Mindelo, Cabo Verde, vier dagen eerder. Op de dag dat we zee kiezen staat er vijftien knopen wind. De passaat doet zich gelden. 'Alles vol en bij!' klinkt het zodra we de baai uit zijn. En dan begint het zeilen zetten. In één vloeien-de beweging vallen de marsen vol, daarna volgen de fok en het grootzeil. Aan de bezaansmast wordt de bezaan aan zijn schoothoek volgetrokken. Al in de haven is het allemaal voorbe-reid; daar zijn de matrozen opgeënterd om op de ra’s de opgebonden zeilen los te maken. Daarna schuiven ze over de paarden weer terug naar de mast, om verder te klimmen naar de bovenmarsera's en daarna weer verder naar boven, naar de bramra's. Steeds hoger klimmen ze, tot zij weinig meer zijn dan grote stippen, hoog boven het dek. Beneden heeft de bootsman de touwtjes in handen. Met onzichtbare lijnen stuurt hij zijn mensen over dek. Soms duwt hij iemand met een kort commando in de goede richting; meestal trekt hij ze naar het juiste punt, met een blik of een armzwaai, wijzend op een loshangende bras of een killend zeil dat hun vakmanschap triggert en ze zonder woorden aan het werk zet.
Elke verbinding levert een duw- en een trekkracht op. Met mensen is dat niet anders. Hoe meer commando’s, hoe minder persoonlijke verantwoordelijkheid, en omgekeerd. Minder lijnen vragen om een sterkere verbinding. En dan komt het op vertrouwen aan. Een blik van verstandhouding, een hand op een arm kan genoeg zijn om een veerkrachtige verbinding tot stand te brengen. Maar zonder verbindingen verliest het systeem zijn tensegriteit en duikelt iedereen alle kanten op. Tensegriteit is balans. Ieder goed zeilend schip is een toonbeeld van gespannen evenwicht. Voor de bemanning geldt hetzelfde. Als de balans niet klopt loopt het niet lekker, worden er fouten gemaakt, ontstaat in het ergste geval muiterij.
Midatlantic, 18°13'05"N, 54°43'71"W. De wind wakkert aan. Aan dek wordt een gecompliceerde choreografie uitgevoerd langs de nagelbanken, boven de aanschietende zee hangen de mannen en vrouwen op de paarden. De grootondermars wordt als eerste opgedoekt. Nu komt het erop aan dat iedere lijn op het goede moment wordt gevierd of doorgehaald. De zeilen worden scherper op de wind gebrast, de schoten doorgezet. Het zingen neemt toe als de spanning in het web van lijnen, masten en ra’s steeds verder wordt vergroot. Boven de 7 Beaufort wordt er langzaam weer spanning uitgehaald: dan gaan er steeds meer onderste en bovenste zeilen af, tot alleen de marsen en een paar stagzeilen nog staan. Twee dagen later luwt de storm en gaat alles weer vol en bij. De volgorde is per zeil steeds hetzelfde: gordingen en geien los, schoten aan. Dan vallen de zeilen vol, daarna worden de ra's gebrast voor een ruimere koers. Alle lijnen hebben hun eigen plek op de nagelbanken en de matrozen weten waar. Het is een dans waarbij ze als derwisjen om elkaar heen cirkelen, het toneel verschuift van mast naar mast, eerst voor de razeilen, daarna om de stagzeilen te zetten, het grootstengestagzeil al eerste, daarna het marsstengestagzeil, en tenslotte het bramstengestagzeil, en dan weer verder naar achteren, voor het bezaanstagzeil, dat hier de aap heet, het bezaanstengestagzeil en daarboven tenslotte de vlieger. Als ook het gaffeltopzeil boven de bezaan is gezet, staan ze allemaal, alle 24 zeilen, en lopen we 12 knopen, een prachtige snelheid voor deze oude dame, die zich rustig op haar zij vleit tegen de lange deining aan, een aangename helling die het geluid van de langs schietende zee dichtbij brengt, een prettig sissen dat zich moeite-loos vermengt met het lage brommen van de wind in het want, dat onze reis zonder onderbreking begeleidt.
In ieder complex systeem schuilt een zelfstabiliserend vermogen. Verstoring van het evenwicht wordt in een goed functionerend systeem vanzelf gecorrigeerd. Een kleine verstoring kan de belastbaarheid van het systeem zelfs vergroten. Wat zijn daarvan de achterliggende krachten? Een deel van het antwoord is een lastig begrip: tensegriteit. Tensegriteit is het vormbehoud van een constructie, ontleend aan de balans tussen duw- en trekkrachten. Zeilschepen, met hun masten en rondhouten als duwkrachten, in balans gehouden door een web van strakgespannen lijnen, zijn een fantastisch voorbeeld van dat ‘vormbehoud door interne spanning’. Een goed functionerend zeilschip lijkt bovendien op de mensen die erop varen, en kan ons veel over hen leren.
Mindelo, Cabo Verde, vier dagen eerder. Op de dag dat we zee kiezen staat er vijftien knopen wind. De passaat doet zich gelden. 'Alles vol en bij!' klinkt het zodra we de baai uit zijn. En dan begint het zeilen zetten. In één vloeien-de beweging vallen de marsen vol, daarna volgen de fok en het grootzeil. Aan de bezaansmast wordt de bezaan aan zijn schoothoek volgetrokken. Al in de haven is het allemaal voorbe-reid; daar zijn de matrozen opgeënterd om op de ra’s de opgebonden zeilen los te maken. Daarna schuiven ze over de paarden weer terug naar de mast, om verder te klimmen naar de bovenmarsera's en daarna weer verder naar boven, naar de bramra's. Steeds hoger klimmen ze, tot zij weinig meer zijn dan grote stippen, hoog boven het dek. Beneden heeft de bootsman de touwtjes in handen. Met onzichtbare lijnen stuurt hij zijn mensen over dek. Soms duwt hij iemand met een kort commando in de goede richting; meestal trekt hij ze naar het juiste punt, met een blik of een armzwaai, wijzend op een loshangende bras of een killend zeil dat hun vakmanschap triggert en ze zonder woorden aan het werk zet.
Elke verbinding levert een duw- en een trekkracht op. Met mensen is dat niet anders. Hoe meer commando’s, hoe minder persoonlijke verantwoordelijkheid, en omgekeerd. Minder lijnen vragen om een sterkere verbinding. En dan komt het op vertrouwen aan. Een blik van verstandhouding, een hand op een arm kan genoeg zijn om een veerkrachtige verbinding tot stand te brengen. Maar zonder verbindingen verliest het systeem zijn tensegriteit en duikelt iedereen alle kanten op. Tensegriteit is balans. Ieder goed zeilend schip is een toonbeeld van gespannen evenwicht. Voor de bemanning geldt hetzelfde. Als de balans niet klopt loopt het niet lekker, worden er fouten gemaakt, ontstaat in het ergste geval muiterij.
Midatlantic, 18°13'05"N, 54°43'71"W. De wind wakkert aan. Aan dek wordt een gecompliceerde choreografie uitgevoerd langs de nagelbanken, boven de aanschietende zee hangen de mannen en vrouwen op de paarden. De grootondermars wordt als eerste opgedoekt. Nu komt het erop aan dat iedere lijn op het goede moment wordt gevierd of doorgehaald. De zeilen worden scherper op de wind gebrast, de schoten doorgezet. Het zingen neemt toe als de spanning in het web van lijnen, masten en ra’s steeds verder wordt vergroot. Boven de 7 Beaufort wordt er langzaam weer spanning uitgehaald: dan gaan er steeds meer onderste en bovenste zeilen af, tot alleen de marsen en een paar stagzeilen nog staan. Twee dagen later luwt de storm en gaat alles weer vol en bij. De volgorde is per zeil steeds hetzelfde: gordingen en geien los, schoten aan. Dan vallen de zeilen vol, daarna worden de ra's gebrast voor een ruimere koers. Alle lijnen hebben hun eigen plek op de nagelbanken en de matrozen weten waar. Het is een dans waarbij ze als derwisjen om elkaar heen cirkelen, het toneel verschuift van mast naar mast, eerst voor de razeilen, daarna om de stagzeilen te zetten, het grootstengestagzeil al eerste, daarna het marsstengestagzeil, en tenslotte het bramstengestagzeil, en dan weer verder naar achteren, voor het bezaanstagzeil, dat hier de aap heet, het bezaanstengestagzeil en daarboven tenslotte de vlieger. Als ook het gaffeltopzeil boven de bezaan is gezet, staan ze allemaal, alle 24 zeilen, en lopen we 12 knopen, een prachtige snelheid voor deze oude dame, die zich rustig op haar zij vleit tegen de lange deining aan, een aangename helling die het geluid van de langs schietende zee dichtbij brengt, een prettig sissen dat zich moeite-loos vermengt met het lage brommen van de wind in het want, dat onze reis zonder onderbreking begeleidt.
Ruigte
Het scheepje waarmee we aan de rand van Nederland
naar zee vertrekken, is er eentje uit de oude doos. Het zou een visserscheepje
geweest kunnen zijn, maar ik vermoed dat het als beurtmotorscheepje voor Wad en
Zuiderzee gebouwd is.
Het is zaterdagochtend, we hebben een aantal
uren voor de boeg voor we op onze plaats van bestemming zullen zijn:
Rottumeroog. Het meest oostelijke eiland van Nederland vormt samen met
Rottumerplaat, Boschplaat en Zuiderduintjes een mini-archipel van verlaten
eilandjes. Tussen Rottumerplaat en de Boschplaat kun je bij eb heen en weer
lopen, tussen Rottumeroog en Zuiderduintjes ook, maar tussen Rottumerplaat en
Rottumeroog loopt nog een geultje naar zee. Prikken staan er niet meer, sinds
het plastic werd ingevoerd liggen nu overal rode en groene boeitjes.
We volgen ze nauwkeurig. Voorbij het wantij van
Schier staat de stroom mee, de eb trekt ons naar zee.
Een paar maal per jaar organiseert Staatsbosbeheer
een excursie naar Rottum. Een andere manier om er te komen is er niet; de
eilandjes zijn al vele jaren verboden gebied voor passanten. Er zijn wat
vogelwachters, hobbyisten die via een ondoorzichtig lobbysysteem toegang tot
deze onherbergzame plek hebben gekregen. Sinds enkele tientallen jaren doen
Staatsbosbeheer en Rijkswaterstaat niets meer om Rottum in stand te houden. Ik
ben nieuwsgierig naar hoe een eiland eruit ziet waar niets meer aan wordt
gedaan door de mens: is het verschil met de bewoonde eilanden te zien, te
voelen, en zoja, waar zit hem dat dan in?
De schipper zet de boeg tegen de rand van de
geul en laat het anker vallen. Een uurtje later kunnen we uitstappen. In de
verte steken de duinen van Rottumerplaat af tegen de grijze lucht.
Door kniehoog water waden we naar het eiland.
Een goed half uur later staan we aan de duinvoet. Het zand is bezaaid met
vuurrode bakstenen, de restanten van een van de laatste huizen die hier gestaan
hebben toen het eiland nog bewoond was.
Over het duin zien we meteen de Eems al, het
eiland is een ovaaltje van nauwelijks vijfhonderd meter breed en slechts een
kilometer lang. Er staat een grote staalcontructie, een zichtbaken voor de
schepen die hier de Eems in draaiden, op weg naar Emden en Delfzijl. Ernaast
staat het vogelwachtersverblijf, een compact grijsgroen blok, verscholen in oksel
van het duin.
Opeens ben ik meer dan tien jaar terug in de
tijd, op Beaver, een van de honderden eilanden van de Falklandarchipel. Beaver
is van Jerome en Sally Ponchet, die het na hun vele omzwervingen op en rond
Antarctica kochten. Sally woont er en werkt er aan boeken en wetenschappelijke
artikelen, Jerome is meestal op zee, onderweg. Een plek ter grootte van
Ameland, met een steigertje, een airstrip en een huis, veel borstelig begroeide
rotsen en veel zee. Driehonderd mijl naar het westen ligt Vuurland, achthonderd
naar het oosten South Georgia, zeshonderd naar het zuiden Antarctica. Verder
niets. De leegte hier is even overweldigend als onbeschrijfelijk.
Ik zwerf over de rotsen om een maaltje mosselen
te gaan plukken. Op een paaltje bij de airstrip, waaraan Sally de windzak
vastmaakt als ze bezoekers verwacht, zit een Skua. Hij beweegt zijn kop als ik
dichterbij kom, maar maakt geen aanstalten om op te vliegen. Ik kan hem tot op
minder dan een meter naderen. Aan alles is te merken dat menselijke
aanwezigheid hier vreemd is; de natuur ademt een onverstoordheid, die ik nooit
eerder zo duidelijk voelde.
Datzelfde gevoel krijg ik op Rottum. Hoewel de
sporen van menselijke aanwezigheid nog zichtbaar zijn, voel je aan alles dat de
natuur hier tot rust komt. De duinen hebben een ruwere vorm, ze zijn steiler en
aan de zeekant aangevreten als kliffen. Geen wegen, alleen wat
olifantenpaadjes. Het verschil met de bewoonde eilanden is enorm, en tegelijk
niet onder woorden te brengen. Ruigte, is het woord dat blijft hangen. Je moet
het aan den lijve ervaren om het te begrijpen.
Rottum is geen Beaver. De mosselen daar waren
oneindig veel verser en lekkerder dan wat ik hier ooit zou kunnen vinden, en de
gesprekjes die ik hier voer met de vogelwachters, halen het niet bij de
conversaties met Sally.
Maar Rottum komt wel het dichtst bij de oerervaring
die een landschap, dat niet (meer) door menselijke aanwezigheid wordt aangeraakt,
kan bieden.
Dat levert een geheimzinnige paradox op. Zodra
je hem aanraakt, zal die ruigte verloren gaan, maar zonder aanraking wordt hij
niet voelbaar. Door hem aan te raken, verschijnt en verdwijnt die ruigte
tegelijkertijd. Het is het Schrödingers
kat-vraagstuk van de lege ruimte. Intrigerend, maar onoplosbaar. Ik prijs
me daarom maar erg gelukkig, dat ik op Rottum ben geweest.
Regenten
Na mijn vorige blog werd ik door wel vier
mensen aangeklampt, die me vertelden dat ze de situatie zo verschrikkelijk goed
herkenden, en mij vroegen hoe ik vredesnaam op hun jaarvergadering terecht
gekomen was, en dat ze me daar toch niet hadden gezien.
Daar hadden ze gelijk in, want alle vier hadden
ze het mis: mijn stukje ging niet over de organisatie waar zij zo vertrouwd mee
waren, maar over een andere.
Hun reactie toont echter aan dat wat ik wilde
zeggen wel degelijk hout snijdt: er lopen in de wereld van de oude bootjes
teveel oude regenten rond die hun gelijk en hun positie ten koste van alles
overeind willen houden, omdat hun bestaansrecht daar vanaf hangt.
Het is een fenomeen waar nog wel iets meer over
gezegd kan worden.
Iemand maakte de opmerking dat het altijd mannen
zijn, nooit vrouwen, die in al die behoudsclubs en klasseorganisaties de dienst
uitmaken. Hoewel ik een paar heel competente vrouwen ken die zich in die wereld
uitstekend handhaven, is dat door de bank genomen wel waar. Ik weet echter niet
of het er zoveel beter uit zou zien als de vrouwen van die mannen het heft in
handen zouden nemen. Een flink aantal ervan, met name die wiens man op hun aandringen
een scheepje heeft aangeschaft waar je met pakweg zes mensen in de kuip uitstekend
een paar flessen Prosecco en wat schaaltjes oesters soldaat kunt maken, verdenk
ik namelijk van een minstens even erge regentenmentaliteit als hun echtgenoten.
Sterker, van al die fervente stokpaardberijders vraag ik me regelmatig af
wie er eigenlijk de teugels in handen heeft, en dan komt onweerstaanbaar het
hilarische beeld op van een klein mannetje dat, hoewel fier te paard, op zijn rug een
enorme matrone torst, die de leidsels kort houdt van het bit dat zij met flemende dwang
tussen zijn tanden gestoken heeft.
Ernstiger is in dit verband de klacht dat al
die zelfbenoemde bestuurders inmiddels de houdbaarheidsdatum
dusdanig ver overschreden hebben, dat geen enkele jongere nog zin heeft om in
hun buurt de edele kunst van het mennen der windpaarden nog meester te worden.
De liefde voor het water, zo gaat het gerucht, is een zieltogende passie, zodat al die oude scheepjes
weg dreigen te rotten in hoekjes van jachthavens waar enkel nog een
scheefgezakt bordje ‘Vergane Glorie’ de weg wijst.
Het is een schrikbeeld dat gek genoeg juist al
die oude mannen heel erg bezig schijnt te houden. ‘Hoe interesseren we de
jeugd?’ vragen zij zich angstig af en dan komen er plannen waarin de goede
bedoelingen gelijke tred houden met het onbenul over wat die jeugd dan wel wil.
Clichés te over natuurlijk, over post-millennials en socialmediakids, maar wat
dat nu precies betekent blijft
doorgaans duister. Dus
wordt er maar wat afgeëxperimenteerd, met van alles waardoor de jeugd het licht zou
moeten zien. Meestal tevergeefs.
Geen wonder, want de jeugd maakt zelf wel uit
waar ze geïnteresseerd in is, en al dat opvoederige ‘Kijk eens hoe leuk dit is’
werkt meestal averechts. De enige echte oplossing is dan ook om een fors deel
van die mastodonten simpelweg te vervangen door jongeren, zodat die dan zelf
hun leeftijdgenoten kunnen enthousiasmeren, en dat ongetwijfeld ook uitstekend
zullen doen. Het besturen van zo’n club is bovendien geen tour de force die je uitsluitend aan doorgewinterde elder statesmen kunt overlaten;
souplesse, relativeringsvermogen en dienstbaarheid zijn in dit verband
verkieslijker competenties dan het kunnen onderhouden van het old boys network. Een paar wijze mannen
met humor; daar heb je meer dan genoeg aan; de rest kan weg.
Wie goed rondkijkt, ziet dat er genoeg kinderen
leren zeilen en daar enorme lol aan beleven, om het stokje aan door te geven.
Zeker, die zeilen in Wopti’s en Splashes en Lasers en draaien hun hand niet om voor een uitstapje naar het kite- of windsurfen, maar zijn we niet allemaal zo begonnen? Hoe vaak zijn al die zestigplussers overstag gegaan,
voordat ze via de sherry en de bitterballen in het bestuur terechtkwamen van
clubs die hun leven veil hebben voor het behoud en zeilgenot van de boeier, de Fjouwer-acht of de Lemmer Hengst?
En wie zijn op dit moment de hooggewaardeerde
topprofessionals die met Nederlandse schepen de zeven zeeën dun varen? Juist,
de langharige studenten die veertig jaar terug zonder geld aan de restauratie
van een ouwe botter begonnen.
Dat soort types is van alle tijden, en er zijn
er genoeg. Ze zwerven rond in Lelievletten, zeilen wedstrijden in de 470 of
gaan met pa mee tijdens de IJspegelrace, maar ooit stappen ze zomaar over op
een zeilwherry of een hoogaars en verknopen hun lot definitief met dat van hun
oude boot.
Daar kan geen regent tegenop.
Oorlog
Een poosje geleden werd ik betrokken bij een vereniging
in moeilijkheden. Men zocht een coach met bestuurlijke kennis en ervaring die
thuis was in de oude bootjes, maar het draaide vooral om de bekende ‘frisse
blik’ van buiten.
De reden om er hier over te schrijven, is wat ik
aantrof: een vereniging van oudescheepjeseigenaren, een stichting die geacht wordt
de monumentale zuiverheid te bewaken, een commissie die de wedstrijden
organiseert, en een handvol vrijwilligers voor de hand- en spandiensten. Ogenschijnlijk
een soepel verlopende organisatie, tot ik de jaarvergadering bijwoonde. Daar
zag ik iets dat in deze wereld vaker voorkomt: vastgekoekte verhoudingen, die elke
ontwikkeling en verandering in de kiem smoorden.
De bestuurders waren bijna uitsluitend mannen
op leeftijd, die elkaar door coöptatie hoog in het zadel hielden. De
vrijwilligerschaar telde een fors aantal zelfbenoemde deskundigen, die bij
gebrek aan volwassen zadel hun eigen stokpaardjes bereden met een fanatisme alsof
ze er het hele wilde westen nog mee moesten veroveren.
Oorspronkelijk was de stichting
verantwoordelijk voor de klassevoorschriften, maar gaandeweg had de
wedstrijdcommissie steeds meer macht gekregen. De vereniging en de stichting
waren min of meer tegelijkertijd ontstaan; tussen de leden woedde, zo begreep
ik, een loopgravenoorlog waarbij vergeleken het debat tussen rekkelijken en
preciezen een theekransje was. Beide clubs vonden elkaar weer in hun verzet
tegen de wedstrijdcommissie, die de wens van de meestvermogende leden om steeds
harder te varen in formules, voorschriften en berekeningen vertaalde die niemand
meer begreep.
De spil van dit alles was de directeur van de in
een grijs verleden op onnaspeurbare wijze rijk geworden stichting. Hij
coördineerde al meer dan vijftien jaar alles wat los en vast zat, en had daardoor
een enorme hoeveelheid kennis en macht verzameld. Omdat hij als enige betaald
werd, liet men het vele werk graag aan hem over, en zo kwam het dat hij over
alles iets te zeggen had, terwijl niemand kon controleren of de informatie
waarop hij zei zich te baseren wel correct was.
Tot zover herkenbaar? Vast wel, want dit soort
scheefgroei komt op veel plaatsen voor, en de wereld van het maritieme erfgoed
is groot en verkalkt genoeg om hiervan meerdere voorbeelden te kennen.
De problemen waren ontstaan doordat de directeur
een (volgens hem) dreigend begrotingstekort dacht te pareren door eigenhandig het
hele gebouw van originaliteitseisen, klassevoorschriften, wedstrijduitrusting
en handicaps volledig te renoveren. Deel van zijn plan was een tamelijk commercieel
ogend project om de al jaren afgehaakte jongeren weer bij het varende erfgoed
te betrekken. De wedstrijdcommissie was vóór, mits ze een stevige stem in het
kapittel kregen. De rest van de bestuurderen was hopeloos verdeeld. Men voorzag
allerhande risico’s, waarbij het gevaar van zetelverlies het minst genoemd
werd, maar waarschijnlijk het hardst gevreesd.
Hoewel niemand de kansen en bedreigingen goed
kon overzien, weerhield dat de meesten er niet van om hun in steen gebeitelde
meningen uit te venten. Dat gebeurde vooral in de wandelgangen, want kritek was
in deze kringen al sinds mensenheugenis een kwestie van stoten onder de gordel,
vileine toespelingen, venijnige insinuaties en onstuitbare roddel.
Het leek onbegonnen werk. Men stond er echter
op dat ik mijn observaties ongezouten zou delen met de hoge bomen, want die
hadden me verzekerd dat ze wel wat wind konden hebben.
Grootspraak, natuurlijk.
Het interne conflict dat alles verlamde was nog
het gemakkelijkst bloot te leggen: de directeur die alle kennis en macht naar
zich toegetrokken had, en de gemakzuchtigen die hem in die positie hadden
gebracht, om vervolgens fanatiek aan de poten van zijn en vele andere stoelen
te gaan zagen.
Lastiger was het om duidelijk te maken wat de
eigenlijke makke was: de vele in de loop van de tijd opgeblazen ego’s, die een
permanent, zogenaamd om kennis en wijsheid draaiend
wie-heeft-de-grootste-spelletje speelden.
Niemand had ooit werkelijk moeite gedaan om de
eigen overtuigingen in dienst te stellen van het grotere geheel. Achterdocht en
eigenbelang waren de norm geworden, onder het mom dat de hele wereld zou
instorten als de verenigingsdoelen niet werden gehaald.
Iemand stak zijn hand op. ‘Wat raadt u ons
aan?’
Ik vroeg wie er bereid was om nu zijn functie
ter beschikking te stellen als dat in het belang van de club zou zijn. De
discussie barstte bijna direct weer in volle hevigheid los.
Ik heb gevraagd of ze me nog nodig hebben. Het
antwoord laat nog steeds op zich wachten.
Stoppen
Het
is nog pikkedonker als ik mijn schip losmaak van mijn ligplaats iets ten zuiden
van Groningen. Ik wil vandaag een eind varen en heb bovendien een sleep, een
buurman die naar de werf wil en geen werkende motor heeft. Maar eerst moet ik
dwars door de stad.
De
eerste drie bruggen heb ik de ruimte, maar daarachter
ligt
de spoorbrug en direct daarna de Eelderbrug. Daar wordt het nauwer en moet ik
duchtig rekening houden met de harde oostenwind, die dwars op het kanaal staat.
De
brugwachter van de Eelderbrug is de meest alerte die ik ken: nog nooit heb ik
voor zijn brug hoeven wachten. Dat is nu extra belangrijk, want met die sleep
achter me aan moet ik wel wat vaart zetten om met deze zijwind goed stuurbaar
door de brug te komen. Zodra de spoorbrug opent, geef ik gas. Voor me zie ik al
twee van de vier rode lichten op de Eelderbrug uitgaan. Even later verschijnt
er een groen licht bij en gaat het laatste rode licht uit. Prima!
Dichterbij
gekomen gaat de brug echter niet open en dan gaan opeens alle lichten weer op
rood! Shit!
Een geweldige achteruit heeft dit schip nooit gehad en achterop hangt een zware
tjalk die best flink wil doorzetten. Het remmingwerk van de Eelderbrug is bovendien
notoir kort, niet meer dan een meter of zeven.
“Peet,
afstoppen!” schreeuw ik naar voren, terwijl ik de motor vol in de achteruit gooi.
Mijn maat handelt direct én heeft geluk: bij zijn eerste worp valt de meertros
om de paal. Met een afschuwelijk schurend geluid komen we tot stilstand. De
tros heeft gehouden en achter mij hebben de autobanden tussen mijn schip en de
sleep gelukkig hun werk gedaan. Ik loop naar voren en constateer dat we tot op
tien centimeter afstand van de brug zijn afgestopt. Dan komt de brugwachter uit
de kelder onder de brug tevoorschijn. Duizend verontschuldigingen. De een of
andere gek heeft vannacht een zekering uit de stoppenkast gedraaid. De deur
naar de kelder was niet op slot, iedere dronken student kan erbij. Maar met een
nieuwe stop erin doet alles het weer. De rest van de reis verloopt gelukkig
zonder incidenten.
Autistische nerds
Scheepvaart
en bruggen, het is geen geweldig huwelijk. Toch kan ik nog wel eens nostalgisch
terugverlangen naar die situatie bij de Eelderbrug, bijna veertig jaar geleden.
Een ouderwetse stop, die er bij wijze van grap was uitgedraaid. Niet leuk, maar
het was wel zo verholpen.
Dan
hebben de charterschippers die vanuit Kampen varen minder geluk. Jaren lang gaf de
Ketelbrug problemen, nu is het de Eilandbrug die kuren heeft. Geen kwestie van
een zekering, maar van software die niet deugt.
PARDON?
SOFTWARE??!! HET IS EEN BRUG!!! DIE HOEFT GEEN WORLD OF WARCRAFT TE SPELEN, DIE MOET ALLEEN MAAR OPEN EN DICHT
GAAN!
Noem
mij ouderwets, maar van dat woord software
in combinatie met zoiets simpels als een scharnierende betonnen klep krijg ik
dus al het bloed voor de ogen. Dat begrijpt bijna niemand omdat elke glitch die we meemaken tegenwoordig te
wijten is aan stumperende software, maar daarmee is dat nog geen wet van Meden
en Perzen.
Ik
ben beslist een fan van de vooruitgang, maar het is een feit dat sinds de
introductie van de computer alles alleen maar onbetrouwbaarder is geworden, van
telefoons tot tv’s en van auto’s tot bruggen. De oorzaak is simpel: ze worden
te ingewikkeld gemaakt. Dat komt omdat de makers geen ambachtslui zijn die reageren
op een behoefte, maar autistische nerds die botergeil worden van elke nieuwe feature die ze in hun Einsteinbubbel
verzinnen en schijt hebben aan marktonderzoeken die aantonen dat we weliswaar graag
leuke dingen willen hebben, maar toch vooral dingen die goed werken en niet te
ingewikkeld zijn. Het gevolg is dat de meeste spullen oneindig veel meer kunnen
dan we ooit zullen gebruiken, die als ze stuk gaan alleen tegen hoge kosten of
helemaal niet te repareren zijn en die vergezeld gaan van manuals waar zelfs de hoogstbegaafde intellectueel geen soep van
kan koken.
Chinese cheapies
Dus
zit er geen omhoog- en omlaagknop meer op een brug, maar een programma, dat liefst via de ether wordt
aangestuurd door talloze sensoren, camera’s en als/dan-schakelingen. Let wel,
niet omdat het móet, maar omdat het kán.
De
programmeur die de software voor zo’n brug schrijft, zegt een expert die ik
sprak, heeft tien-tegen-één nog nooit een brug van dichtbij gezien en weet
absoluut niet wat er boven, laat staan op zo’n rivier speelt. Zijn opdracht is
enkel om een programma te schrijven dat onderdelen elektronisch met elkaar
verbindt. Dat kan op veel manieren en foutloze software bestaat niet; sommige
fouten komen pas na jaren bovendrijven. Hardware is aan slijtage onderhevig en
het maakt dus veel uit of je met steengoeie vaklui en militairgecertificeerde
hufterproofspullen of met Chinese cheapies
werkt, een categorie die zowel bij programmeurs als bij hardware bestaat.
En
gezien de kwaliteit van de aannemer, die door het verkeerd lezen van de
tekeningen de brug al met de opening boven het gevaarlijkste deel van de stroom
bouwde (Foutje, bedankt! Gelukkig kunnen de meeste charterschippers
manoeuvreren als de beste), hoeven we niet te twijfelen aan wie of wat er bij
de Eilandbrug gebruikt is.
Daar
komt bij dat volgens mijn expert de elektronica voor “zo’n complexe
overheidsopdracht als een grote op afstand bedienbare brug, niet per se in
overeenstemming met de reële kosten, gemakkelijk tot aan een miljoen geoffreerd
wordt.” De afschrijvingstermijnen en updatekosten zijn navenant, dat voel je
dan meteen aan.
En
dan vraag je je toch af of ze voor dat geld niet beter meteen maar een goeie
analoge back-up hadden kunnen regelen. Voor een miljoen heb je dertig jaar lang
eentje waar geen programmeur aan kan tippen. Die heet brugwachter. Dat is
iemand die gewoon goed om zich heen kijkt, de scheepvaart en de rivier kent, en
die op het goede moment op een omhoog- of omlaagknop drukt.
En
die, als de nood aan de man komt, tenminste nog ergens een nieuwe zekering in
kan draaien. En dan evengoed nog duizend verontschuldigingen maakt.
Software?
Weke waanzin zal je bedoelen.
Ik
zeg: stoppen.
Abonneren op:
Posts (Atom)