02 mei 2014

Tweedeling

De veelbesproken tweedeling tussen burger en politiek, ofwel tussen 'de mens' en 'het systeem', die aan de wieg stond van het Fortuynisme, wordt met Volkert van der Graaffs detentiebeëindiging niet bepaald geslecht. Parallel eraan is er echter nog zo'n tweedeling, die ik eigenlijk veel boeiender vind, en even schrijnend: de kloof tussen hen die dit debat om het hardst opstoken en hen die er zich niets aan gelegen laten liggen.
De stokers zijn de 'ontevredenen', die vinden dat er eerst van alles moet worden rechtgezet, voordat we het überhaupt over de toekomst kunnen hebben. Dat zijn de Wilderianen, eeuwige slachtoffers: van het allochtonenbeleid, van de macht van Europa, van het gras dat aan de overkant altijd groener is en van het sombere vooruitzicht dat de lottojackpot wel wéér naar iemand anders zal gaan. Daarnaast zijn er de cynici, wier blik misschien wel iets verder reikt dan het welbegrepen eigenbelang, maar niettemin wordt vertroebeld door het gevoel dat het niet goed komt met de wereld, zolang die door anderen wordt bestierd dan henzelf.
Aan de andere kant van het spectrum is er een groeiende groep mensen die geen tijd heeft voor geklaag of cynisme. Dat zijn de 'optimisten', die vinden dat er genoeg mogelijkheden zijn om er nog wat van te maken, en die daar met grote ijver aan werken. Zij malen niet om Volkerts idee over hoe je de wereld verbetert, maar beginnen gewoon bij zichzelf. Hun energie is niet gericht op splijten, maar op verbinden. Geestdriftig zetten zij zich in voor duurzaamheid, geloven in co-creatie, sturen hele bedrijven aan op basis van betrokkenheid en vertrouwen, en ondernemen dat het een lieve lust is.

Eerder deze week zat ik te praten met Herman Wijffels en Tex Gunning, die vanuit hun perspectief een interessante analyse op die tweedeling los lieten. Tex, die probeert om van TNT-Express weer een bedrijf met een hart en een ziel te maken, hamert erop dat een goede leider niet het economisch perspectief, maar de mens centraal moet stellen. Op de vraag of dat bij een zorgenkind als TNT-Express wel reëel gevonden wordt, zei hij: 'Ik investeer in dingen die niks kosten, maar wel meteen geld opbrengen. Het kost mij niks om de sfeer op de werkvloer te verbeteren, want dat doe ik met aanwezigheid, door het gesprek te openen en de mensen met elkaar in verbinding te brengen. Dat maakt hen weer 'heel': hun persoon en hun werk komen weer met elkaar in harmonie. Dat vertaalt zich onmiddellijk in betere resultaten.'
Herman, die als hoogleraar Sustainable Finance een kien oog heeft voor grote lijnen, sloot daar meteen op aan: 'Het corporate denken, met zijn nadruk op schaalvergroting en aandeelhouderswaarde, heeft de rol van het individu volledig ondergesneeuwd. Het focus van de managers is het systeem. De interne logica van het systeem wordt dan al gauw veel belangrijker dan wat er aan de buitenrand van het systeem, in het contact met de buitenwereld, met de klant, gevraagd wordt.'
En vloeiend maakte hij de overstap naar de samenleving: 'Diezelfde vervreemding tussen de mensen die het systeem draaiende houden en de mensen die ermee bediend worden zie je in de politiek. Het managementdenken heeft ook het contact tussen politiek en burger geblokkeerd. Geen wonder dat die burger ontevreden wordt.'
Beiden weigeren overigens cynisch te worden over die politiek, al verwachten ze er geen enkel heil van. Dat moet komen van de ondernemers, die werk maken van maatschappelijk verantwoorde producten, van de circulaire economie en van nieuw leiderschap, dat dienstbaar is aan zowel de klant als het bedrijf, in plaats van enkel aan de aandeelhouders.*

Dat de massale opkomst van de 'ontevredenen' te wijten is aan het managementdenken in de politiek, dat sinds de tachtiger jaren leidend is geworden, verklaart meteen waarom die beweging zo moeilijk te keren is. Er wordt wel hard geroepen om betere leiders, maar leiders die kunnen verbinden zijn er maar weinig. Bovendien heb je (de wet van Fokkens, niet wetenschappelijk onderbouwd) minimaal anderhalve dosis optimisme nodig om een dosis cynisme en geklaag afdoende te bestrijden.
Gelukkig is het aantal optimisten groeiende. Voor de komende generatie zijn co-creatie, verbinding en duurzaamheid allang geen loze begrippen meer, maar maken ze integraal onderdeel uit van hun way of life.
Ook de roep om leiders in plaats van managers wordt steeds sterker.
Jeroen Smit, die de Werdegang van zowel Albert Heijn als van ABN-Amro fileerde, maakt er geen geheim van dat hij zijn kaarten zet op Servant Leadership. En hij is niet de enige. In tal van grote bedrijven en organisaties vindt een heroriëntatie op het leiderschap plaats. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is allang geen kwestie meer voor hen die er toe doen, en zelfs in de governance beweegt er van alles. De vraag is wanneer die beweging zich vertaalt in jonge, aansprekende leiders die het politieke systeem weer kunnen verbinden met de mensen die door dat systeem worden bediend. En in mediamakers die inzien dat hun cynisme en scoringsdrift hen niet in de intellectuele voorhoede houdt, maar juist op achterstand zet.

Om dat te bereiken, zal de kloof misschien nog wel veel groter moeten worden. Want hoe groter de tweedeling tussen ontevredenen en optimisten wordt, hoe duidelijker zal worden dat het een kloof is tussen stilstand en vooruitgang, en dus tussen verliezen en winnen. Dat is een metafoor die zelfs de meest ontevredenen aan moet spreken. Wat mij betreft is er dus alle reden voor optimisme.

*Een complete weergave van het gesprek zal worden gepubliceerd in Nieuwe Leiders, herfst dit jaar.

01 mei 2014

Werelderfgoed

Hoewel ik enige tijd geleden als gevolg van een creatieve transactie onverhoeds eigenaar werd van een heus wedstrijdskûtsje, geef ik mijzelf weinig kans om opgenomen te worden in de rangen van de Grote Skûtsjesilers der Aarde. 
Als ‘Fries om útens’ (een Fries die niet meer in Friesland woont) mis ik daarvoor het benodigde woeste fanatisme. In wedstrijden met nog veel grotere zeilschepen dan skûtsjes, waar ik ook lange tijd op schipperde, bleef ik dan ook steeds in de middenmoot hangen. Gelukkig kon ik goede afspraken maken met een stel doorgewinterde Friese wedstrijdzeilers, dat het nu graag eens op een eigen schip in de IFKS wilde proberen. En zo kon ik me voor het eerst sinds dertig jaar weer eens onderdompelen in de wonderlijke Friese traditie om wedstrijden te zeilen met vrachtschepen. Mijn laatste ervaringen met het skûtsjesilen dateren nog van vóór de oprichting van de IFKS, maar gelukkig is er sindsdien weinig veranderd. De skûtsjes zijn inmiddels dankzij hypermoderne laminaatzeilen, siliconencoatings en andere foefjes tot ware racemonsters uitgegroeid, maar het resultaat is nog altijd voor 90% afhankelijk van een goede bemanning. Die is uiteraard niet op alle schepen in dezelfde mate aanwezig, en dus is het gevloek en getier bij de vele voorrangstwisten niet van de lucht. Skûtsjesilen is oorlog, of op zijn minst grote spanning en sensatie.

Iemand die daar graag het zijne aan bijdraagt is Klaas Jansma, de Theo Koomen van Omrop Fryslân, die sinds mensenheugenis de races van deskundig en verhit commentaar voorziet. Ook als de wedstrijden een rustig verloop hebben en de schepen mijlen uit elkaar liggen, weet Klaas de spanning erin te houden. Regelmatig hoorde ik hem op de boordradio in opgewonden Fries roepen dat twee of drie rivalen elkaar tot op de halve meter de ruimte om de ton bevochten, zodat ik keer op keer mijn kijker opnieuw scherpstelde om te controleren of mijn waarneming dat er minstens twee scheepslengtes tussen zaten wel klopte. Ook duiken in Jansma’s commentaren steeds dezelfde namen op, zelfs als het betrokken skûtsje in geen velden of wegen te bekennen is.
‘Ik wist net dat Klaas Jansma homosueel wie,’ liet ik me in het Fries tegen-over een medetoeschouwer ontvallen. Die keek me bevreemd aan. ‘Ja, hy liket súver wol verleafd op Tony Brundel.’ Waarop mij werd uitgelegd dat Jansma zo zijn eigen vrienden onder de schippers heeft, waardoor de goedgelovige radioluisteraar het idee krijgt dat bepaalde mannen altijd in de voorste gelederen zeilen, ook als dat helemaal niet het geval is. Jansma is de jazzpercussionist die het vuur aanwakkert waarop de solisten kunnen excelleren.
En dat doen ze. Veteranen die bij hun laatste zege worden geëerd als levende legendes, grijze nestors die het liefst zoals eertijds Klaas van der Meulen in het harnas zouden sterven, jonge honden die zich met tomeloze ambitie in het spel storten, en de helden, die als ze in het vuur van de strijd ongewild een tegenstander raken, de eer aan zichzelf houden en het veld verlaten.

Zo wordt skûtsjesilen kunst. Een kunst en een traditie die wat mij betreft zó kan worden opgenomen in de lijst van immaterieel cultureel werelderfgoed, waarmee de UNESCO tradities wil beschermen ‘die ten doel hebben om als sociaal gebruik de belangrijke momenten in het leven van mensen te vieren’. De Flamenco staat op die lijst, net als de Khoomei, de beroemde Mongoolse boventoonzang, en de Chinese drakenbootraces, en de Sanké Mon, een oeroud Malinees visritueel. Met het skûtsjesilen wordt gevierd dat je de elementen, die je het hele jaar door trotseert om bij nacht en ontij je vracht af te leveren, ook kunt gebruiken om plezier te hebben, eens per jaar, in een ontmoeting die evenveel reünie en volksfeest is als een strijd om de eer. Skûtsjesilen, dat is de Friese Flamenco.

En mijn skûtsje? Dat werd natuurlijk kampioen.