13 december 2012

Vertrouwen


Bram Moszkowicz wordt opnieuw berispt. Hij heeft een rechter beledigd. Misschien wel de meest arrogante advocaat van dit land (“Bent u niet te groot geworden voor Nederland?” – “Ik zal dat niet tegenspreken.”) viel al eerder van zijn voetstuk door malversaties en minachting van de magistratuur; in die zin is dit incident slechts een van de vele nagels aan zijn doodskist. Ik zal er niet om rouwen, al zal ik ’s mans bijzonder gemaniëreerde taalgebruik wel missen: in dat opzicht is Moszkowicz een curiosum.
Mag je de magistratuur minachten? Niet  in het openbaar blijkbaar. Toch lijkt daar soms wel reden toe. Het proces-Wilders was geen fraai staaltje van rechterlijke onafhankelijkheid, en ook in de Chipsholzaak  wordt aan het kwestieuze optreden van enkele rechters nauwelijks meer getwijfeld.
Onlangs mocht ik een spraakmakende rechtszaak meemaken. Het optreden van het openbaar ministerie en enkele rechters vond ik weinig vertrouwenwekkend.  Waar feitenkennis een eminente rol speelt, verwacht ik dat er goed naar die feiten wordt gekeken en geluisterd. Het tegendeel bleek echter het geval. De verdachten, die zich geconfronteerd zagen met een eis van 18 jaar cel voor een zeven jaar eerder plaatsgevonden vergrijp waarbij het corpus delicti ontbrak, op basis van een onderzoek waar nogal wat op aan te merken viel, werden geconfronteerd met een officier die haar ondeskundigheid openlijk etaleerde, maar desondanks met grote stelligheid feiten en interpretaties door elkaar haspelde en bewijzen construeerde die enkel op onzekerheden gebaseerd waren. Van de kant van de rechters kwam geen kritiek.
Nu heb ik allerminst de neiging om op hun stoel te gaan zitten, maar toch had ik een andere houding verwacht. Ik vermoed dat als Bram Moszkowicz het als advocaat had mee mogen maken, hij daar in heel wat scherpere bewoordingen over geoordeeld had. Dat was hem dan ongetwijfeld op nog een berisping komen te staan. Ik heb niks met Bram. Maar daarom heeft hij nog niet altijd ongelijk.
Omdat de magistratuur zo’n grote rol speelt in de trias politica, is het vertrouwen er in van eminent belang.
Dat dat vertrouwen aan het afkalven is, staat nauwelijks ter discussie. Dat de rechterlijke macht daar zelf aan bijdraagt door op iedere aanval hooghartig of krampachtig te reageren, lijkt me ook duidelijk.
Hoe bouw je aan dat vertrouwen? Natuurlijk in de eerste plaats door kwaliteit te leveren, maar zeker even belangrijk in deze tijd zijn transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit. Persofficieren doen nuttig werk, maar het zou het OM sieren als ze meer ruimte kregen om uit te leggen wat voor de burger onbegrijpelijk is en dus wantrouwen in de hand werkt. Ook rechters kunnen meer verantwoordelijkheid nemen en beter uitleggen wat ze doen. Niet door een schertsfiguur door het land te laten rijden of een televisieshowtje op te voeren, maar door hun vonnissen zo te schrijven dat niet alleen iedereen ze kan begrijpen, maar dat ook de rechtvaardigheid ervan glashelder wordt verantwoord. Ik begrijp de koudwatervrees, maar er zit weinig anders op. Tenslotte lijkt het me evident dat iedereen in het gerechtelijke circus aan wiens integriteit wordt getwijfeld, ogenblikkelijk de eer aan zichzelf houdt. Laten zien dat positiebehoud geen rol speelt is voor iedere beroepsgroep de beste manier om vertrouwen te (her)winnen. Dat geldt voor de rechters Kalbfleisch en Westenberg in hoge mate. Misschien geldt het zelfs wel voor rechtbankvoorzitter Van Oosten.  Maar in ieder geval geldt het voor Mr. Bram Moszkowicz.

04 december 2012

Leegte


Lezend over de jongste politieke voornemens aangaande de moooiste landschappen die dit land rijk is, waait de muffe walm van slechtgeluchte leeghoofden mij als een lauwe landwind tegemoet. Hoe oud ik ook word, nooit zal ik wennen aan de verbijsterende monomanie van overijverige mannetjes en vrouwtjes die als gedrogeerde neuroten alle hoeken, ieder gat en elke kier van ons lage land vol proppen met hun schreeuwerig hoge betonnen keutels, hun asfaltverafgoding en hun herinrichtingsclichees. Al word ik tegelijkertijd geteisterd door Parkinson, Bechterew en Creutzfeldt-Jakob, dan nog zal ik de bezem niet schuwen om de stal uit te mesten waarin grondspeculanten, projectontwikkelaars en plaatselijke politici zich wentelen in de uitwerpselen van hun gedeelde corruptie en kortzichtigheid.  
In één inbox vind ik maar liefst drie noodkreten die mij ertoe brengen om als de bliksem mijn handtekening te zetten onder evenveel steunbetuigingen aan sympathieke vechters-tegen-de-bierkaai. Ik houd niet van dat soort acties, wetend hoe vruchteloos ze doorgaans zijn, maar mijn geweten speelt op; ik moet wel, want aan de zijkant blijven staan en toekijken is versagen, en voor versagen ben ik nog veel, véél te jong.

Altijd als ik de Brandaris in de verte zie opdoemen met dat prachtige dorpje aan zijn voeten, de lage huisjes tegen het hoge duin, de bomen daarboven, de glooiïngen van het naar zee aflopende eiland, dan wordt het stil om me heen. Mijn gasten leunen dromerig over de reling en laten het schitterende panorama op zich inwerken alsof ze nog nooit zoiets moois gezien hebben. En vaak is dat ook zo. Ik ben zelf geen eilander, maar de aanblik van West is een vorm van thuiskomen, in een schoonheid die tegelijk oerhollands klein en onnederlands groots is.
Nu heeft een projectontwikkelaar de grond naast het mooiste strandpaviljoen van Nederland, de Walvis, opgekocht om er modernlelijke appartementen van minstens drie woonlagen hoog neer te zetten. De plaatselijke wethouder, die dus óf omgekocht óf stapelkrankzinnig is, vindt dit een goed plan en wil vergunning verlenen. Wég Terschellinger horizon. De ergste dingen verzin je niet: ze gebeuren gewoon, alsof het niets is.
In het randstedelijke groene hart proberen de pindabreinen van de plaatselijke politiek al jarenlang elke lege ruimte te annexeren. Vlak naast mijn woonplaats, soezend tussen de niveauverschillen van een kronkelende getijderivier en de ringvaart, ligt het diepste punt van Nederland, nee zelfs van heel Europa: een wonderschone oerpolder met weilanden en vaarten en verspreide boerderijen, waar ik al mijn buitenlandse vrienden mee naar toe nam, om de prachtige verhalen van dijken en molens en van de Hollandse waterlinie aanschouwelijk te maken zonder er enige moeite voor te hoeven doen. Nam, want de polder wordt volgegooid met miljoenen tonnen zand. Er komt een woonwijk. De ergste dingen verzin je niet: die gebeuren gewoon.

Hetzelfde type minkukels wil nu ook het IJmeer en het Markermeer volbouwen. Een weg over het water, een spoorlijn, een dijk, en woonwijken, 'Almere buitendijks' godbetert, alsof het binnendijks al niet erg genoeg is. Er zijn verschillende alternatieven verzonnen, maar geen enkel houdt de waarde van het lege landschap duurzaam in stand. Het bizarre mantra dat 'groei moet' heeft iedereen in de houdgreep, zelfs veertig jaar nadat de Club van Rome al aantoonde dat die wapenkreet het einde alleen maar sneller dichtbij brengt. Het schitterende licht dat ooit onze gouden eeuw bescheen en tot op de dag van vandaag de waarde van onze grootste schilders bepaalt, moet zo snel mogelijk worden gedoofd, opdat het zwakke peertje in de lege schedels van politici en projectontwikkelaars voor de nieuwe zon kan worden aangezien, die alle échte natuur overbodig maakt.

Ik houd van de leegte. Ik ben een Nederlander in hart en nieren. Het lage, open landschap inspireert me, ik zou op het wad kunnen wonen. Ons kostbaarste erfgoed én ons unique selling point is het lage licht boven het wijde water en de wolken boven de polders en weiden eromheen. Dat volbouwen is een vorm van kapitaalvernietiging die langer zal nadreunen dan de crisis waarin we nu heten te verkeren. Maar ja, vertel dat eens aan iemand onder wiens schedeldak een paar korrels verstand wanhopig een woestijn van kortzichtigheid proberen te vullen. De ergste dingen verzin je niet: die gebeuren gewoon.

28 augustus 2012

Wedstrijd



Het is warm in Lemmer, en enorm druk. Dat komt natuurlijk omdat er vandaag skûtsjesilen is.
Meer dan zestig skûtsjes en nog meer volgschepen vullen de havens, samen met honderden jachten en tientallen charterschepen. Overal lopen bemanningsleden van de wedstrijdskûtsjes rond, herkenbaar aan hun T-shirts en polo's met het logo of de naam van 'hun' schip. Ze ademen veel zelfverzekerdheid uit, ongeacht of hun schip vandaag goed gepresteerd heeft of niet. Ze lopen wat breder dan normaal; sommigen oefenen een extra vloeiende tred en een borende blik, die vermoedelijk een grote, katachtige alertheid en iets van zeebenen moet uitstralen. Het werkt, waar ze komen maken ze indruk.
Ik ben in Lemmer omdat ik met eigen ogen wil zien of mijn skûtsje weer net zulke hoge ogen gooit als vorig jaar, ondanks dat het nu een klasse hoger meedoet in het kampioenschap. Maar ik ben onherkenbaar, want ik zeil zelf niet mee; mijn witte overhemd heeft geen enkele opdruk en valt dus niet op.
Ik loop het dorp in. Daar vermengt de geur van testosteron zich met de lucht van bier en gebakken vis. De terrassen aan het water zitten vol. Op een in de gracht geparkeerd skûtsje wordt een volkszanger in de mast gehesen, die vrolijke schlagers begint te brullen. Beneden hem deint een schare bierdrinkende zeilers mee.
Maar als ik het pleintje voor het museum oploop zie ik dat het skûtsjesilen niet de enige oorzaak is van al dat testosteron in de lucht. Voor een podium met veel bloemen voeren kinderen in blitse pakjes oefeningen op: sprongen en koprollen, radslagen, salto's en flikflaks. Maar liefst drie gymnastiekverenigingen uit Lemmer en omstreken, zo wordt me duidelijk, hebben hier hun toptalenten tussen de 8 en 18 jaar afgevaardigd om op de beats van opzwepende muziek hun kunsten te vertonen.
'Lemmer huldigt Epke Zonderland' staat er op een groot scherm te lezen. De tekst wordt afgewisseld met beelden van Omrop Fryslân, waarop de gouden olympiër tijdens intensieve trainingen zijn spierbundels spant en zijn lijf laat glimmen. De turngod zelf is er nog niet, maar uit alles wordt duidelijk dat zijn komst nakend is, en dat hij dan alle skûtsjeheisa genadeloos in de schaduw zal stellen.
Ondertussen voeren de jonge turntalenten hun sprongen uit. Zij zijn nog niet beroemd, maar dat is slechts een kwestie van tijd. Twee meisjes van nauwelijks 8, duidelijk vriendinnen, zitten al pulkend aan hun teennagels op de rand van de mat hun oudere soortgenoten, echte meisjes al, van vilein commentaar te voorzien. Als ze zelf weer moeten, draaien ze hun radslagjes met een eigenwijze blik die een formidabel zelfbewustzijn verraadt. Ook hier draait het om stoerheid, al ziet dat er heel anders uit dan bij de skûtsjezeilers. Die lijken met hun loopjes en blikken een illusie te compenseren die al lang geleden vervlogen is, maar hier valt nog een wereld te winnen. De oudsten van het team, een prachtig meisje en een al even mooie jongen van rond de 17, zijn zich zó van hun schoonheid bewust dat ze iedere sprong opsieren met extra nonchalante gebaartjes en blikken, en springen steeds hoger en sneller achter elkaar, waardoor we ze nóg stoerder moeten vinden. Of cooler dan, mede gezien de zinderende hitte. En met effect.
In het publiek voor mij laat een toekijkend meisje de hand van haar vriendje los, terwijl ze begerig kijkt naar de salto's van haar gebronsde leeftijdgenoot en de geoliede spieren van Epke. Haar vriendje denkt er het zijne van en probeert haar handen terug te pakken, maar zij heeft die nodig om quasispeels haar strapless jurkje strak te trekken. Haar decolleté komt nu inderdaad veel spannender uit, maar op haar rug verschijnt onbedoeld een grote mee-eter, die ieder ontluikend lustgevoel de kop indrukt. Haar vriendje heeft hem kennelijk nog niet gezien. Hij legt nu een hand om haar billen.
Zo strijdt iedereen om de aandacht en waardering van zoveel mogelijk anderen. Díe wedstrijd winnen, dat is misschien nog wel belangrijker dan een zilveren skûtsje of een gouden plak. Dus doe je wat je het beste kunt: zeilen of turnen, of de zoekende hand van je vriendje winnen, enkel door hem even los te laten en je jurkje glad te strijken.
Mijn mogelijkheden zijn beperkter, maar ik bekreun me niet. Ik word al vrolijk als ik al die opwinding en blijdschap om me heen zie. En die is er volop, vooral van de bemanning van mijn eigen skûtsje, want dat werd zojuist opnieuw kampioen. 

Het Juiste Doen


Het is nat en koud als ik aanschuif voor het ontbijt. Er staat een harde oostenwind en het motregent uit een laaghangend wolkendek. We praten over de te nemen route, maar veel nut heeft dat niet; de echte beslissingen worden toch pas straks genomen. Niettemin verdiep ik me na het ontbijt grondig in  de kaart en de weersvoorspellingen. Als navigator kun je maar beter goed voorbereid zijn.  Ik overleg met Duko, de schipper. De rest van de bemanning is bezig met het aanslaan van alle extra bijzeilen voor de wedstrijd. Ieder kent precies zijn taak.
De wedstrijd is ogenschijnlijk simpel. We moeten zeven havens af, maar de volgorde is aan ons. In- en uitvaren gebeurt  onder zeil. Met een tweemaster met 160 ton waterverplaatsing geen sinecure. Routering is allles. De wedstrijd duurt een dag of twee, drie en eindigt waar we gestart zijn.
Het signaal klinkt. In minder dan elf minuten staan grootzeil, bezaan, fok, kluiver en aap. Met krap 500 vierkante meter zeil lopen we al snel acht en een halve knoop. Duko houdt zijn opties open tot een uur na de start. Dan hakt hij de knoop door: "Koers 240!" We steken over naar de dichtstbijzijnde haven.
Daar volgen de commando's elkaar ineens razendsnel op. Aap en kluiver gaan als eerste naar beneden. Tussen de pieren vallen bezaan en grootzeil, in de havenkom volgt de fok. Voor top en takel drijven we uit. Nog vóór de kade gaat het anker erin en zwaaien we om. Als de kont tegen de palen tikt, ligt er meteen een achterlijntje vast. Direct daarna wordt het vertrek voorbereid.

Er zijn leiders die er in slagen om, veel vaker dan anderen, het juiste te doen. Hoe doen ze dat? Wat is hun instrumentarium? Handboeken zeggen dat ze over de juiste feiten moeten beschikken. Meten is weten. Een kwestie van je verstand gebruiken. Of is het meer? Soms moet je bijvoorbeeld afwachten. Pas als je alles op een rijtje hebt neem je een beslissing. Momentum is belangrijk. Dat moet je hebben: gevoel voor het momentum. Een kwestie van ervaring, fingerspitzengefühl, geduld en flow. En de feiten natuurlijk.
Maar de meest logische keuze is niet altijd de juiste. Op zee leer je dat je soms naar de orkaan toe moet sturen om de gunstigste wind te pakken; er vanaf sturen, de ogenschijnlijk logische keuze, levert vaak onnodig tijdverlies, onzekere wind en dus uiteindelijk meer risico's op. Soms is er helemaal geen tijd om af te wachten. Maar als de kansen niet helder af te wegen zijn, hoe kies je dan?
'Intuïtie' is het antwoord dat in boeken over leiderschap steeds meer aandacht krijgt. Mooi, maar wat is het? Kun je het pakken, opzoeken, afdwingen? En hoe combineer je dat ongrijpbare van je intuïtie met het gezonde verstand?

Met een roeibootje is een lijn naar voren gebracht tot aan de kop van de havendam. De straffe wind zorgt voor een gemene golfslag, maar twintig man laten zich niet kennen en rukken met de tanden op elkaar de zware tweemaster naar het begin van het remmingwerk op de zuidelijke havendam. Nu wordt het spannend. Duko wil volvallen over bakboord zodra we vaart hebben gemaakt, en zo de noordelijke havendam vrijvaren, maar de wind staat nu recht in de ingang, en het is zeer de vraag of het zal lukken. Tijd om daar over na te denken is er niet. Het lukt. Er komt vaart in het schip, en de stuurman zwaait af. Een laatste ruk, en dan losgooien. De maat geeft een zwiep maar de lijn komt niet los. “Doorgaan!” brult Duko. Hij had er rekening mee gehouden, loopt al naar voren. Precies op tijd, net voordat de lijn ons weer zal gaan afremmen, snijdt hij hem door. Vijftien meter lijn blijven als souvenir achter.

Van je hoofd naar je intuïtie gaan. Je natuurlijke hulpbronnen en helpers gebruiken. Het juiste moment voelen en kiezen. Er zijn allerlei krachten die ons ervan afhouden om naar onze natuurlijke helpers te luisteren. De waan van de dag, ons imago en ego houden ons ervan af om het sterke weefsel van feiten en meningen dat ons bepaalt, in te ruilen voor het veel fijnere rag dat ons in balans houdt in de lege ruimte van het gevoel.
'Zijn wie je bent in het hier en nu' noemen boeddhisten dat: zonder je te laten afleiden door alles wat je niet bent en wat elders thuishoort, zonder te oordelen over jezelf of anderen, maar echte aanwezigheid. 'Presence' is het moderne begrip voor wat er ontstaat als inspiratie, gevoel en verstand samenvloeien en je je ogen opent voor het hier en nu; als de angst voor het oordeel van de anderen plaatsmaakt voor het rotsvaste vertrouwen dat je het juiste doet, zowel voor de anderen als voor jezelf.

Ondanks de toenemende wind staan alle zeilen bij. Duko wil vaart maken. Hij komt naar binnen om over het weer te overleggen.
Dat doet namelijk niet wat er voorspeld wordt. De wind ruimt niet, hij krimpt. We discussiëren over de mogelijke oorzaak. Ik vind er maar één: het aangekondigde laag trekt onder ons door in plaats van boven ons langs, en de daarachter liggende trog trekt veel sneller open dan voorspeld, waardoor de wind niet verder aantrekt, maar juist zal afnemen. Ik adviseer om meer zeil te zetten en een oostelijke route aan te houden. Duko aarzelt; dit is een uiterst ongebruikelijke ontwikkeling. Hij stapt de roef uit, voelt de wind. Dan komt hij terug. "Je hebt gelijk," zegt hij. Ik vraag hem hoe hij tot die conclusie komt. Heel even is het stil. "Intuïtie," zegt hij dan, terwijl hij zich omdraait. Een moment later wordt het rif uit het grootzeil gehaald, en met enkel een rif in de bezaan stuiven we verder.

Als je dat vermogen om in die lege ruimte te stappen niet van nature hebt, hoe kom je dan tot die begenadigde staat van zijn? Is het genade, of kun je het verwerven? Ja, dat kan, al kan het niet zonder spiritualiteit. Een ander woord voor nieuwsgierigheid naar het onzegbare, naar dat wat groter is dan jijzelf. Als je wilt leren om het juiste te doen, zul je op onderzoek uit moeten gaan. Lees Peter Senge, Joseph Jaworski, Chögyam Trungpa Rinpoché, Jamie Sams en anderen en laat je inspireren. Onderzoek welke ego's je allemaal tegenhouden om te zijn wie je bent in het hier en nu, en pel ze een voor een af. Dat is hard werken, jazeker, maar wat je er voor terugkrijgt is de moeite waard en wie zei dat echt leiderschap vanzelf komt? Vrije toegang tot je intuïtie ontstaat pas als je je leeg laat waaien, je bewust wordt van het hier en nu en dan ál je zintuigen op scherp zet, ook het zesde. De beloning is een verbazingwekkend vermogen om het juiste te doen.

Een volle nacht en dag later zeilen we in de late avond terug naar ons uitgangspunt. De wind is aangewakkerd tot stormkracht, de zee voor ons is een groot zwart gat. Ik schuif mijn passer en driehoeken over de kaart, vanaf het achterdek worden om de minuut koers en snelheid doorgegeven. Van de navigatie wordt nu het uiterste gevergd.“Over 1 minuut rode ton aan stuurboord. Direct daarna kun je wenden naar koers 046°!” roep ik uit de roef. "Kluiver kilt!" klinkt van het voordek. Duko weet op wie hij kan vertrouwen, maar neemt zelf zijn beslissingen. "Overstag!" De nacht en de storm dwingen hem om al zijn zintuigen te gebruiken. Het resultaat mag er zijn. Niet lang na middernacht zeilen we over de finish. Als later, veel later, de concurrentie binnenkomt, is de ochtend al weer grauw.

Talent


Een schreeuw, een harde klap. Binnen een seconde is het over. Daar, in een grote kuil touw die bij de nagelbank neergekeild is om de brassen en gordingen te vervangen in de windstilte van de doldrums, terwijl we motoren naar een zuidelijker breedte met meer wind, ligt Govert. Net stond hij nog op de marsera, tien meter boven dek. Niet op het paard, gezekerd aan de jackstay, maar bovenop het gladde rondhout zelf, met een hand aan de mast, de andere reikend naar de buikgording die boven hem wachtte om vastgepakt, doorgehaald en ingeschoren te worden.
De klap is formidabel. Dat heb je als een kleerkast van bijna twee meter bovenuit de ra op het dek lazert. Dat is een smak die je niet overleeft. Of zelden, want Govert beweegt nog. Hij schudt langzaam zijn hoofd en staat voorzichtig op. Bekijkt zichzelf, voelt wat aan armen en benen, schudt nog eens met zijn hoofd, en loopt naar het want. Even later staat hij weer op tien meter hoogte een nieuwe gording in te splitsen. Hij heeft nog geen woord gezegd.

Goof is een rare gozer. Voordat hij bij mij aan boord kwam, werkte hij in de psychiatrie. En daarvóór zat hij in de geldhandel. Hij verdiende een fortuin, maar het bevredigde hem niet en op een dag liet hij de boel de boel. Hij had een oude Indianenchief ontmoet die aan deze kant van de plas wel iets kwijt wilde over hoe je met de natuur om kunt gaan. Govert reed hem jarenlang in een oude Volvo door Europa en leerde alles over zweethutten, medicine walks en andere oeroude rituelen en hoe je die kunt gebruiken om in ons verwesterde bestaan nog wat authentieke wijsheid op te doen. Daarna ging hij in de psychiatrie werken met mensen die als volstrekt onhandelbaar werden beschouwd. 'Hoogbegaafde autisten,' zei Goof, 'nou, dat ben ik zelf ook, dus daar kan ik wel wat mee. Onhandelbaar gedrag bestaat niet, hooguit moeilijk verstaanbaar. Wij moeten gewoon beter luisteren'. Zijn succes was eclatant, maar Govert was ook volstrekt compromisloos en dat leverde hem eindeloze gevechten op met zijn meerderen. Na zijn vijfde ontslag kwam hij naar zee.

Na drie weken zijn we aan land. Govert heeft nog steeds zware hoofdpijn van de val en zijn nek kraakt. Daarom gaat hij toch maar even langs het plaatselijke hospitaal. Dat blijkt Goverts geluk: er komt een ernstig defect aan het licht. Een wonder, zegt de arts, dat hij niet allang last heeft van neurologische klachten. Zeker, Goof heeft een verwaarloosde hersenschudding, maar dat is peanuts vergeleken bij zijn vergevorderde nekstenose: een vergroeiing aan de binnenkant van de nekwervels, waardoor de zenuwen langzaam volledig worden afgekneld. Zonder ingrijpen loopt dat onvermijdelijk uit op een hoge dwarslaesie; het is een godswonder dat hij die bij die val op het dek niet al heeft opgelopen. Hij moet geopereerd worden, en wel onmiddellijk. Succes wordt niet gegarandeerd. Vijf uur zijn ze met hem bezig, dan is het ergste gevaar geweken. Maar schade is er ook; lopen gaat Govert opeens veel moeilijker af. Govert moet revalideren.  De arts denkt aan een rolstoel, maar Govert lacht hem uit. Hij verlaat wankelend het ziekenhuis zodra hij kan en snuift wellustig de buitenlucht op. Zijn carrière als zeeman is voorbij, maar er valt nog genoeg te beleven.

Ons is verteld dat we moeten woekeren met onze talenten. Ze niet onder de grond stoppen en afwachten tot het vanzelf wat wordt, maar ze actief inzetten voor het bouwen aan een betere wereld. Maar talent is geen gereedschap dat je naar believen uit de kast kunt pakken en gebruiken –of niet. Het is, anders dan onze calvinistische traditie ons wil doen geloven, geen vehikel voor schuldgevoel: als je het niet gebruikt ben je fout, dus woeker en werk! Talent is iets heel anders. Het is alles wat we eigenlijk zijn.
Leiderschap is de kunst om je talent samen te laten vallen met wie en wat je bent.
In zijn prachtige boek 'Merkstenen' zegt Dag Hammerskjold:
‘Ieder ogenblik kies je je eigen ik. Maar kies je – jezelf? Het lichaam en de ziel hebben duizend mogelijkheden waaruit je tal van ego’s kunt bouwen. Maar slechts één ervan geeft congruentie tussen de kiezer en het gekozene. Slechts één, - die je pas dan vindt als je niet kiest voor al die kansen op iets anders waar je nieuwsgierig naar tast, verlokt door verwondering en lust, te oppervlakkig en vluchtig om verankerd te blijven in de beleving van het hogere mysterie dat leven heet en in het besef van het toevertrouwde talent dat ‘ik’ heet.’

In de jaren die volgen kan hij steeds minder. Hij scharrelt een invalidenscooter op, waarmee hij dagelijks zijn hond uitlaat. Ik bezoek hem zo vaak als ik kan, en zie hem  lichamelijk langzaamaan in een wrak veranderen. Ook de artsen die hem voor diverse soorten ellende behandelen zien er steeds minder in. Er is sprake van een gemankeerde bloedsomloop, bypasses, een mogelijke beenamputatie omdat de vaten daar helemaal niet meer mee lijken te doen.
Maar Govert ziet dat anders. Zijn gevecht om niet opgegeven te worden is krijgt bij vlagen een Sysyphus-achtig kaliber. Zijn been krijgen ze er niet af, wat ze ook roepen. Goof loopt door. ‘Hoe ben je eigenlijk hier?’ vraagt de orthopeed bij de zoveelste periodieke controle, nadat hij Goverts nekfoto’s heeft bestudeerd. Zijn gezicht staat niet vrolijk.
‘Hoe bedoel je? Met de auto natuurlijk, ik kom net van de parkeerplaats,’ zegt Govert.
De arts kijkt nog eens naar Govert, dan naar de foto’s. ‘Neem je moeder in de maling. Volgens deze foto kún je helemaal niet lopen, laat staan autorijden. Je zenuwen zijn nu volledig afgekneld. Technisch gesproken heb jij een hoge dwarslaesie.’
Govert vertelt het verhaal lachend. Zelf heeft hij een heel andere kijk op de zaak. Zijn formidabele levenskracht houdt hem op de been. Hij verzeilt in een ongelooflijk moeizaam revalidatieproces dat hem van zijn oude leven en al zijn financiële reserves berooft, maar hij zit niet bij de pakken neer. Vandaag heeft hij een nieuwe mijlpaal bereikt. Hij loopt weer zonder rollator en via internet heeft hij een elektrische fiets op de kop getikt, waar hij net zijn eerste kilometers op heeft rondgereden. Wat nou dwarslaesie? Reden voor een feestje en Goof zet een doos moorkoppen op tafel.

We praten over talent. Alles waar Govert talent voor heeft, lijkt door zijn handicap in rook opgegaan. Ook al revalideert hij dwars tegen alle medische verwachtingen in, zijn oude werk zal hij nooit meer op kunnen vatten. Ik wil weten hoe hij daar mee omgaat.
‘Als je wat ik heb al een handicap kunt noemen,’ zegt Goof met veel gevoel voor understatement, ‘dan heeft die handicap mij in ieder geval gedwongen om allerlei ego’s los te laten waar ik daarvóór nog steeds aan bouwde: het ego van de hulpverlener in de psychiatrie, het ego van de geldhandelaar en noem maar op. Er waren allerlei ‘ikken’ die ik wilde zijn, met nut en aanzien in de kringen die ik belangrijk vond. Maar de natuur geeft niks om het ego, dat heeft die ouwe chief mij wel bijgebracht. De zee, maar ook de dieren en het bos zijn mijn verwanten. Mijn talent is om dat te ‘zijn’ en over te brengen op anderen. Ik heb een vaste kring van mensen die dat willen leren, die komen hier bij me in mijn tuintje zitten en zien de plantjes groeien. Daar lullen we over en daar hebben ze dan wat aan. Ik fiets en wandel en heb mijn beste vrienden om mij heen. Mijn talent komt daarin volledig tot zijn recht. Jezelf worden is een kwestie van schrappen, heb ik gemerkt. Net zo lang schrappen tot de essentie overblijft. Dan val je samen met je ware talent. Ik heb dat zomaar cadeau gekregen. Wat wil een mens nog meer?’

Wazigheid


530.08’.24’’ N, 050.06’.04’’ E. Hier zou ik willen wonen. Voor anker tussen twee banken, diep genoeg om niet steeds droog te liggen, ondiep genoeg om bij elke eb het landschap langzaam uit zee te zien oprijzen. Bij normaal zicht zie ik op de horizon nog net een paar landmarks: het vuurduin van Vlie, de toren van De Cocksdorp, het gasplatform op de Zuidwal. Verder is het landschap leeg. Toch is het nooit saai. Het verandert voortdurend, onder invloed van de getijden, het licht, de wind. Het water dat meestal kabbelt, vaak klotst, soms beukt en schuimt. Altijd beweging, totdat bij springtij alle water wegloopt uit de geulen en het schip urenlang droog staat. Dan klinkt het wad anders; zonder water blijft alleen het geluid van de wind over, die jaagt, suist, soms fluit in het want. De wind die doezelig maakt, die op het drooggevallen wad in no-time piepkleine nieuwe zandduintjes maakt in de windschaduw van een dode krab, een kokkelschelp, een oesterbankje. De stuivende zandkorrels en de in het licht wegzinderende horizon zorgen voor het gevoel dat ik het meest zoek: het gevoel van het tussengebied, de wazigheid die onstaat in het spanningsveld tussen verdwijnen en verschijnen.

 In het fascinerende televisieprogramma ‘Nederland van boven’, dat momenteel door de VPRO wordt uitgezonden, zien we precies wat ons landschap zo kenmerkt: de minutieuze geordendheid die bewijst dat ons land al meer dan een eeuw lang niet meer wordt gevormd door de natuur, maar door de ruitjespapierbreinen van ingenieurs en planologen. Alles opgesplitst in keurige percelen, als het even kan rechthoekig, en alles volgens plan, het plan dat paal en perk stelt aan wildgroei, dat onregelmatigheden uitbant en alles egaliseert.
In zijn fenomenale werk ‘De logica van het gevoel’ legt Arnold Cornelis haarfijn uit hoe het zover kon komen. De agrarische samenleving, die de vorming van ons landschap heeft gedomineerd, wordt gedefinieerd door het opdelingsvraagstuk; door de aan het boerenbedrijf inherente territoriumdrift die leidt tot een woud van overeenkomsten en regels.
Maar, zegt Cornelis, en dit is de les die alle leiders moeten leren: in onze steeds complexer wordende samenleving komen we er niet meer met het ruitjespapier van de regeltjes. Er zijn andere krachten nodig om orde te scheppen in de chaos. We moeten emotioneel volwassen worden, zodat we juist met minder regels toekunnen, en meer kunnen vertrouwen op persoonlijke afspraken, op onszelf. Daarvoor moeten we een bepaalde mate van onzekerheid en inconsequentie accepteren, want die is onderdeel van de complexiteit. Dat mag bad news zijn voor alle managers die in de afgelopen jaren hun controleïnstrumentarium met de meest geavanceerde technieken tot anabole proporties hebben opgepimpt; ik word er wel blij van.

Het Zachte Bed. Zo heet het hier. Dit is het tussenland, de tussenzee. Een gebied waar geen geulen zijn, alleen flauwe overgangen tussen blauw en grijs, tussen zand en slik, tussen droogvallende banken en iets dieper water. Je kunt er zeilen, maar alleen als je de zee kunt lezen. Geen pad dat gemarkeerd wordt door boeien, in de verte trillen wat staken van oude mosselpercelen in de stroom, de rudimentaire getuigenis dat zelfs onze zee in afgepaalde stukjes werd verpacht aan het boerenbedrijf van het wad: de vissermannen van Zierikzee en Bruinisse, die hier hun Zeeuwse Mosselen opkweekten tot ze groot genoeg waren om nog eventjes in de Oosterschelde te wennen aan het idee dat ze, zo allochtoon als wat, als autochtoon Zeeuws zouden worden verkocht en opgegeten. Nu zijn de percelen verlaten en heeft de natuur weer vrij spel. Waar ik voor anker lig, aan de zijkant van het Zachte Bed, loopt het laatste water terug naar de geul. Ik kijk over het blikkerende zand en zie in de trillende zonnewarmte duizenden vogels over de langzaam droogvallende plaat naderbij scharrelen; dit is hun moment om te foerageren. Het wad gorgelt, de vogels maken hun eigen geluiden en het water kabbelt tegen de rand van de plaat. In een paar uur tijd verrijst uit zee een onbestemd onland, toppunt van emergentie, iedere dag anders, iedere dag nieuw.

Fuzziness. Een begrip dat gemunt werd in kringen van tegendraadse nerds die intuïtief aanvoelden dat de logische regels van de fysica vanaf een bepaald punt niet meer opgaan. Intuïtief, want voorlopig zag het er uit als een smoes voor onbeholpenheid, maar juist die intuïtie bleek de sleutel. Waar de dingen fuzzy, wazig worden, kun je alleen nog met je intuïtie terecht. Uit de wolk van mogelijkheden die voor je opdoemt, maak je intuïtief je keuzes. Veel is onzeker, en juist die onzekerheid wordt de kracht van het systeem. Want wat is er mooier dan een wolk aan mogelijkheden? En wat er beter dan die wolk zo lang mogelijk te koesteren, in plaats van er meteen maar klip-en-klare keuzes uit te maken, waarmee je allerlei spannende kansen de nek om draait? Wie een bepaalde mate van wazigheid toe durft te laten, houdt zijn opties open en laat vrijheid toe waar eerst onvrijheid voor duidelijkheid versleten werd.
Leiders worden voortdurend in verleiding gebracht om keuzes te maken. Besluitvaardigheid staat de leider goed. Zaken worden SMART en STAR aangepakt, actie en resultaat worden belangrijker dan visie en missie, de korte termijn is dominant, met alle targets, output en bottom lines van dien.
Mijn stelling is dat een leider beter wordt naarmate hij meer ruimte kan maken voor wazigheid; naarmate hij de onzekerheid kan toelaten en kan varen op vertrouwen en intuïtie.
Kun je dat leren? Misschien. Als het kan, dan is het in ieder geval geen kwestie van techniek, maar van persoonlijke ontwikkeling. Wie echt, nieuw, authentiek of dienend leiderschap wil tonen, zal veel los moeten laten. Het vereist persoonlijke moed om vanuit een vastomlijnde positie die wordt gekenmerkt door zekerheden de wazigheid toe te laten en het gebied der nevelen te betreden, waarin alleen persoonlijk leiderschap nog je kompas kan zijn.

530.08’.24’’ N, 050.06’.04’’ E, een paar uur later. Het tij is gekeerd, maar het schip ligt nog op dezelfde plek. Het water spoelt al om de boorden, nog even en het dek wordt de onvaste ondergrond die het altijd is. De wazigheid van het tijdloze fluiten van de wind, het trillende licht en het stuivende zand maakt plaats voor een nieuw soort wazigheid: die van de spontane beweging waarmee het schip de elementen volgt; een onvastheid die je dwingt om de wereld steeds weer vanuit een andere hoek te bekijken. Als de vloed komt, verandert ook de wind. Zodra ik de steven wend naar de diepe geulen waar het sneller stroomt, rijst uit de ontmoeting van wind en tij als vanzelf een hogere deining op, die mij meevoert in een tijdloos landschap. Ik voel hoe onder mij het schip weer tot leven komt. Eerst is er alleen het kabbelen van het opkomende water tegen de romp, dan komen de kleine plaagstootjes van grotere golfbewegingen, die het schip langzaam verzetten. De cirkels van door de patrijspoorten vallend zonlicht beginnen te bewegen, schaduwen verschuiven als het schip zich voegt naar de nieuwe stroomrichting. Een vlaagje krult om de roefdeurtjes naar binnen en tilt de zeekaart op, die zachtjes van zijn plaats op de navigatietafel naar de vloer zeilt. Terecht; hier in het tussengebied is de kaart van weinig nut, de details ervan geven schijnzekerheid, de kaart is niet het gebied. Om hier te zeilen moet je de zee kunnen lezen, een combinatie van ervaring, intuïtie en overzicht. Juist hier, waar de onzekerheid regeert, wordt je 3600-bewustzijn gescherpt, totdat het reikt tot over de horizon.
Ik hijs het zeil en haal het anker op. Een tik tegen het roer, het schip helt en maakt vaart, de horizon is een cirkel, ik zeil een oneindige wolk van mogelijkheden tegemoet. 

Waddenzee, 2003


Dit is het laatste verhaal van een autobiografisch vijfluik over de lege landschappen die me in opeenvolgende decennia geïnspireerd hebben.

Het is stil op het wad, doodstil. Ik hoor alleen het ruisen van de wind. Op het dek van mijn schip zitten de gasten, verspreid; met hun rug tegen de bijboot, verdiept in een boek, zonnend op een handdoek, of in de zitkuip, pratend over van alles en nog wat. Buiten het schip zakt langzaam het water. We liggen droog bij De Cocksdorp aan de rand van het Eierlandse Gat, in de verste verte is geen mens te bekennen, dit is één van de stilste plekken van het wad.
Als even later het laatste water wegloopt naar de geul, nemen de geluiden om ons heen toe. Ik kijk over het blikkerende zand en zie in de trillende zonnewarmte duizenden, nee honderdduizenden vogels, als uit het niets opgedoken, die hun kostje bij elkaar scharrelen. Het wad gorgelt, de vogels maken hun eigen geluiden en het water kabbelt tegen de rand van de geul. In een paar uur tijd is het landschap van zee veranderd in droogevallen land. Hetzelfde landschap, dezelfde leegte, en toch weer totaal anders. Op de droogevallen plaat waaieren de gasten uit, later zullen we zelfgeplukte mosselen koken in witte wijn, en oesters eten, zo uit de schelp, of gebakken met verse rode peper en gember, of gemarineerd in whisky en daarna in de schelp gegrild in kruidenolie op de barbecue.
‘s Avonds laat zeilen we weer, met de vloed mee over het Zachte Bed, de avondzon in de rug, het zicht glashelder. De lage lijnen van Texel en Vlieland tekenen zich achter ons scherp af tegen de ondergaande zon en verdwijnen dan langzaam in de schemering. Bij de Paardenhoek kentert de stroom. In het Inschot neemt de wind verder af, maar we houden vaart op de meelopende eb, weer sneller zelfs als het vlietende water ons zacht lispelend de Vliestroom inzuigt. Op fluweel glijden we de nacht in, tot ergens hoog op de waardgronden, waar ik het schip voor anker leg. De Brandaris mompelt een vriendelijk akkoord op mijn melding dat ik vast lig, en knippert geruststellend met haar licht in de verte. Het wad loopt leeg in de nacht en verandert onhoudbaar in een natte vlakte.
De volgende dag liggen we op West, waar het water opnieuw laag staat en de zon weerkaatst met dat speciale licht op het vochtige zand van de lagune van Dellewal. Kijkend naar honderden fouragerende steltlopers wissel ik verhalen uit met Ian, een oude Ierse zeiler, over het Wad en de zee en vissersplaatsjes, de schoonheid van de oceaan die spoelt langs kleine eilandjes met oude vuurtorens, en over grote beroemde Ieren, die we kennen uit de literatuur over de zee. Op de reizen van Shackleton, Amundsen en Scott zeilden Ieren mee, zonder uitzondering schitterende kerels, dat spreekt, en hun verhalen worden voor altijd meegevoerd op de vloed naar alle kusten ter wereld.
De volgende middag zijn we op Ameland, waar de Friese kust in de verte danst boven de horizon, en waar het licht opnieuw anders is, lichter, helderder nog dan op Texel en op Terschelling. Het wad gorgelt, zuigt en slurpt; meer slik, minder zand. Vogels rondom, alles zindert, een eenzame wadloper zweeft over het spiegelende zand en versterkt het gevoel dat hier niets is dan natuur, zo ver het oog reikt. Ik proef het zout in de lucht en in de suizende stilte en weet: in dit landschap ben ik voor altijd thuis.
Een dag later zeilen we met een waddenzeiltje naar Vlieland, kronkelend door het Oosterom, mee op de stroom. Voor de wind zeilt het anders, maar het grote lege wad blikkert als altijd, kleine zeiltjes dansend in het oneindige grijsblauw, de boeien en blezen komen steeds sneller voorbij, vooral als we aan het eind van de Meep het zeil vol trekken en aan de wind de Vliestroom uitzeilen, de Stortemelk in, waar een heftige zee kolkt, wind tegen stroom, en waar de diepte niet alleen het water, maar ook de lucht donkerder kleurt, zodat we willen doorvaren, het zeegat uit, tot we langzaam stervend van geluk oplossen in het diepste blauw, ver achter de horizon.

Antarctica, 2000

Dit is het vierde verhaal van een autobiografisch vijfluik over de lege landschappen die mij in opeenvolgende decennia geïnspireerd hebben.

Nadat we voor anker zijn gegaan, sta ik nog lang in mijn eentje op de kluiverboom. De gletsjer reikt hier tot in zee; boven water torent een enorme ijswand meer dan vijftig meter hoog de lucht in; onder water nog eens dertig meter. Het ijs is gebarsten en gekloofd. De gletsjerspleten lopen tot aan de rand; waar je er in kunt kijken verandert de kleur van wit naar steeds donkerder blauw. Vooraan is het licht turquoise, daarachter wordt het ultramarijn, azuur, indigo, en tenslotte kobalt; het resultaat van de filtering van het licht door het duizenden jaren oude ijs. Kijkend in de barsten en spleten tussen de enorme ijstorens kan ik de druk van de kilometers dikke ijskap bijna lijfelijk voelen. Ik zie hoe het ijs gecomprimeerd is; als je goed kijkt zie je een gelaagdheid, als bij leisteen. Tientallen meters dikke sneeuwlagen zijn in een tijd van eeuwen tot fracties van millimeters samengeperst. Uit het oudste ijs is onder de tonnenzware druk alle lucht verdwenen. Dat ijs is volkomen transparant als je het in het water ziet liggen, alleen de glinstering op het onregelmatige oppervlak verraadt dat het er is. Iedere dag vissen we zo'n fraai gevormd brok op. Daar koelen we de biertjes mee, en we hakken er stukken vanaf voor in de whisky. Als je zo’n ijsklont in je whisky gooit, dan springen de barsten met een knetterend geluid in de kristallen en explodeert het ijs bijna in je glas.
Ik kijk naar de gletsjer voor me. Waar de ijstorens zijn gespleten en gebroken schemert het het licht van de ondergaande zon blauwig naar binnen. De breuklijnen zijn scherp en kantig. Het ijs is levenloos, maar op dit moment kan ik de beweging van de oneindig langzaam in zee schuivende gletsjer bijna voelen. Ik stel me voor dat ik zo'n spleet binnenga, klimmend en kruipend over de enorme bevroren brokken de ijsgrot in, mezelf een weg zoekend tussen al die kleuren blauw, naar het diepste kobalt, waar alles ophoudt en het licht alleen nog in de verte voelbaar is. Ik realiseer me hoe ver weg ik ben. Dit is het einde van de wereld, vijftienduizend kilometer van huis. Om mij heen is alleen maar ijs, eeuwig ijs. Hier houdt de aarde op; dit is de rand tot waar we als mensen kunnen komen. Het voelt gek genoeg alsof ik ben aangekomen op een langverwachte bestemming.
Ik adem diep in, en de kracht van het ijs komt op me af als een stoomwals.
De gletsjer torent onbeweeglijk boven me uit, maar ik voel het ijs op me afkomen alsof het leeft. Ik verdwijn in de gletsjerspleten, voel de druk in de gigantische brokken die daar al duizenden jaren op elkaar geperst worden, en ik ervaar de geweldige kracht die er vanuit gaat. Het is een ontzagwekkende en tegelijk tantaliserende sensatie.
Zoals ik bij het ritueel van de zweethut de kracht van het vuur en de aarde kan voelen, of zoals ik soms aura’s voel, zo voel ik nu de verbinding met het eeuwige ijs. Het is een verbinding die me terugvoert tot in een oertijd, ver vóór mijn huidige bestaan. Antarctica is een geschikte omgeving om dit soort energieën tot de waarneembare wereld toe te laten.
Indianen verbinden zich zo voortdurend met de natuur om hen heen en beschrijven dieren, planten en stenen als hun ‘verwanten’, waar ze van houden en die ze eren.  Zo houd ik nu van het ijs, als van iets waarmee ik diep verbonden ben.
Ik vraag me af wat me zo aantrekt aan de gletsjer, het landschap van sneeuw en ijs, zee stilte, en ik kom tot de slotsom dat dat komt omdat het niets anders is dan wat het is: sereen, waardevrij, eerlijk, puur.
Dit ijs ligt hier al duizenden, misschien wel miljoenen jaren, en het is er om niets anders dan zichzelf. Het is het schoonste water dat de aarde rijk is, en dat niet alleen in de fysische betekenis, maar ook qua energie. Dat vertegenwoordigt een enorme kracht. En terwijl ik die kracht van het ijs door me heen voel stromen, voel ik opeens dat het me ooit, ooit zal lukken om gelukkig te worden.

Lauwersmeer, 1983

Dit is het derde verhaal van een autobiografisch vijfluik over de lege landschappen die mij in opeenvolgende decennia geïnspireerd hebben.


Als ik uitstap en mijn voeten wegzinken in het zompige gras van de wallekant, valt de rust van het oude landschap als een zachte deken over me heen. Ik kijk naar het schip, verderop in de zakkende avondzon. Er vlakbij, op een meter of vijftien afstand, zie ik vijf grote flamingo's, door het lage licht gevangen in hallucinant roze. Flamingo's?
Langzaam wen ik aan het beeld. Ze staan er echt, vlakbij mijn oude vrachtklipper Freonskip, het schip waarop ik woon en dat nu voor anker ligt in de Vlinderbalg, weggevlucht uit de stad, alleen in de oerpolder van het Lauwersmeer.
Zit er een betekenis in hun verschijning? De ongerijmde aanwezigheid van vijf knalroze flamingo's naast mijn schip is te vreemd om hun verschijning niet symbolisch te willen duiden. Wat zijn magisch-mythische implicaties? Maar de vogels geven geen antwoord. Ze wiegen met hun lange halzen terwijl ze de waterspiegel afgrazen, op zoek naar voedsel. Niks magisch-mythisch; eten!
Ik ga in de vlet zitten en kijk om me heen.
Vorige week vrijdag ben ik hier met Cilia aangekomen. Een rustige tocht door de meanderende oude zeearm, die eindigt in het ongerepte landschap van het Lauwersmeer. 's Avonds komt Martine met de auto. Het weekend zullen we nog met zijn drieën doorbrengen. Proberen samen te genieten van de rust, van elkaar. Wel ironisch dat juist nu we de slaapkamer klaarhebben en definitief de bedstee met het immense waterbed voor ons drieën hebben ingericht, ik er een poos alléén in zal slapen. Maar het is onvermijdelijk. Het leven met zijn drieën is te intensief om altijd samen te zijn. Het zoeken naar een volledig gelijkwaardige driehoek is ons niet in de kouwe kleren gaan zitten, en juist nu we het zo ongeveer bereikt lijken te hebben, is de rek er even uit.  We hebben een pauze nodig, tijd om tot rust te komen, en te overdenken wat we hebben bereikt, wat we willen vasthouden, en wat we misschien moeten loslaten.
Ik blijf op de Freonskip, zij zullen de komende tijd met zijn tweeën op de Levensrecht wonen, het schip van Martine. Even op afstand. Martine en Cilia hebben ook samen veel uit te zoeken. Ik trek me terug, wil de stilte bovendien letterlijk voelen, en ben daarom de stad uitgevaren, de eenzaamheid tegemoet. Hier is het leeg, hier kan ik denken.
Als ik ze zondagavond weer naar Groningen rijd en bij de Levensrecht afzet, zoenen we elkaar onwennig gedag, als voor een lang afscheid. We hebben niet afgesproken wanneer we elkaar weer op zullen zoeken. Terug in de auto begin ik langzaam te voelen dat ik alleen ben. Na alle gesprekken, tot diep in de nacht vaak, de intense warmte van het samenzijn, de ruzies, de hartstocht, voel ik nu de stilte in mezelf neerdalen als de avondlijke inversienevel, die buiten in het veld langzaam over de koeieruggen zakt. In de verte ligt de donkere schaduw van de Freonskip hoog op het water. Oever en waterspiegel gaan naadloos in elkaar over.
Terwijl ik naar het schip wrik, daalt de schemering. Het Lauwersmeer ligt er spiegelend bij, zelfs de vogels lijken vroeg te gaan slapen. Op de flamingo's na, die rustig blijven grazen. De zon verlicht van achter de horizon de avondhemel, in honderd kleuren dieper wordend paars en rood en blauw. Morgen zal het opnieuw prachtig weer zijn.
De flamingo's kijken op. Wildlife in Holland. Ik wrik een extra rondje, richting open water, om het lege landschap volledig op me in te laten werken. Dan leg ik de lange wrikriem stil in de dol van de zacht schommelende vlet en zak voorzichtig achterover op de roeibank, mijn hoofd op mijn handen tegen de boeg, laag boven het deemsterende watervlak. Langzaam, heel langzaam, drijf ik tot vlak bij de flamingo's, zonder dat er één wegloopt of opvliegt en ik helemaal ben opgenomen in de stilte.

Langweer 1973

Dit is het tweede verhaal van een autobiografisch vijfluik over de lege landschappen die mij in opeenvolgende decennia geïnspireerd hebben.


Als ik opsta is het nog pikkedonker. Ik knip de zaklantaarn aan en kijk op mijn horloge: half acht. Ik kruip uit mijn kooi. De smalle lichtbundel beschijnt verfblikken en vaten en touw. Die verraden, samen met de geuren van Stockholmer teer en lijnolie waar ik ben: het vooronder van de oostzeetjalk 'Hollandia'. Ik trek een broek aan en ga naar buiten. Van de hoge tjalkenkop af kan ik zo in het riet pissen. Achter me staat de emmer met waswater. Bevroren. Ik tik het ijs kapot en maak met mijn handen een kommetje. Als ik het water in mijn gezicht plens, steekt het als naalden, zo koud is het. Ik ril, pak de handdoek van m'n schouder en ros m'n hoofd en bovenlijf droog. Daarna snel meer warme kleren aan.
Ik loop door de waring naar achteren. In het roefje stommelen Max en Truus al rond. De kachel wordt opgestookt, de zakketel gevuld met water voor thee en koffie. Op tafel staan brood, boter,  kaas en honing. We praten over schaatsen en ijszeilen, de beloning voor ons harde werk in de vrieskou.
Op het meer regeren de grijzen. Dunne nevel en ijs, zover het oog reikt. De ruimte is onbeschrijflijk anders dan in de zomer, als we hier tussen de weilanden door zeilen. Dan blikkert de zon op het water en is de wal nooit ver weg. Nu is het meer groter, tegen de kim de donkere schaduwen van boven het land uitstekende boerderijen, de kale boomkruinen ernaast, een enkele kerktoren. Oneindige nuances van wit en grijs. Het ijs is goed. Bij de steiger van de zeilschool is het mooi zwart glasijs. Er ligt weinig sneeuw op het ijs, maar de harde oostenwind heeft toen het meer bevroor toch allerlei soorten ijs aangemaakt. Wolkijs in de lagerwal, fondantijs onder de sneeuwduinen bij de bomen, scheurijs in de trechter naar de haven, bomijs in de sloten naar het meer, waar het water onder het ijs is weggelopen. Daar kun je beter niet schaatsen, maar op het meer is het goed. De DN's staan te wippen op het ijs, hun zeilen slaan in de felle noordooster. Af en toe kruipt er een ijszeiler in de piepkleine cockpit, brommerhelm op, leren jack aan, en los. Dan begint het ijs te sissen onder de flitsende glij-ijzers, de DN schiet weg en is in minder dan geen tijd opgelost in de winterkou. Gister heb ik zelf een tochtje gemaakt, ik kon er een lenen, omdat ik hier tenslotte ook woon en met de taal ben opgegroeid. Zonder Fries kom je hier nergens. De helm zat me veel te ruim, die boerenkoppen zijn veel groter dan mijn studiebol, maar het zeilen was een openbaring. Wat een snelheid! Maar het meer wordt er heel klein door, je bent in een mum aan de overkant. Schaatsen gaat langzamer, je voelt meer.
Ik rijd naar het midden van het meer, tot ik niemand meer om me heen zie en blijf staan op de dunne bevroren schaal boven de zwarte diepte. Uit de verte komt nog een enkel gedempt mensengeluid, de schreeuw van een vogel, dan niets meer. Alleen op de vlakte. Ik maak een lange ronde, links, rechts, links, rechts, en dan weer pootje over, lange slagen laag boven het ijs, dat deint en meegeeft als ik voor de wind rijd, en hard en onverzettelijk tegenstribbelt als de wind weer tegen is. Zo rijd ik over het bevroren meer, af en toe stilhouden, om de stilte en de leegte op me te laten inwerken.
In de verte komt een geluid naderbij, als een aanrollende donder. Het ijs zet zich, nog iedere dag, onder de spanning van de vorst. Een lange scheur trekt van oever naar oever, een beangstigend langgerekt krakend geluid, dat met een enorme snelheid langskomt en weer verdwijnt in de verte. Direct er achteraan komt het sissende geluid van een ijszeiler, die met meer dan tachtig kilometer per uur de scheur in lijkt te willen halen, of is het andersom? Dan is het weer stil. De grijze stilte daalt weer neer en vult de pas ontstane scheur met traag vloeiend welwater, dat bevriest terwijl ik kijk.

Feanwâldsterwâl, 1963

Dit is het eerste verhaal van een autobiografisch vijfluik over de lege landschappen die mij in de loop van mijn leven geïnspireerd hebben.


Daar, achter het spoor, voorbij het wak onder de spoorbrug waar alleen de allersnelste, de allerstoerste jongens overheen durven te springen, begint het Bûtenfjild. Oneindig onland van gras en riet en water, bijna tot aan de zeedijk, waarvan ik het bestaan alleen ken van de grote wandkaart in de klas op school. Kleine, verre dorpen liggen er in het Bûtenfjild: Readtsjerk en Oentsjerk, maar die zijn ver achter de horizon. Onder de spoorbrug door zie ik alleen maar grijzen, zover het oog reikt, en het zwarte ijs, dat blinkt en lonkt. De weiden zijn wit, er ligt een halve meter sneeuw overal. Alleen tot aan de spoorbrug is het ijs schoongeveegd. Daarachter, waar het Bûtenfjild begint, is er veel sneeuw overgestoven, maar ik zie ook glêsiis glinsteren, met wolke-iis en snij-iis ertussen.
Ik ga in de wal zitten en doe mijn schaatsen opnieuw onder. De houten doorlopers glijden altijd onder mijn laarzen vandaan, zodat je binnen een kwartier aan het krabbelen bent, maar vanmorgen heeft vader in elke schaats vier spijkertjes geslagen, tot aan de helft erin, en daarna de koppen eraf geknepen met de nijptang. Als ik mijn laarzen goed op de schaatsen zet, dringen de spijkertjes een stukje in de zolen. Nu blijven de schaatsen goed zitten en hoef ik alleen de riemen af en toe opnieuw vast te maken.
Het Bûtenfjild lonkt. Jammer genoeg mag ik daar nog niet komen. Ik ben acht, moeder heeft het verboden: te ver weg, te gevaarlijk. Bovendien kan ik niet over het wak springen, of over de spoordijk klúnen. De wind snijdt hier ook veel harder in je gezicht dan tussen de boerderijen, als je het Bûtenfjild in rijdt moet je wel heel goed tegen de kou kunnen. Morgen is het Elfstedentocht. Iedereen praat erover. Bij de Lemmer zijn ze met auto's op het IJsselmeer geweest, tot het begon te kraken en iedereen alle kanten op stoof. Het zal wel heel koud worden, het is guur en de oostenwind staat hard door over de velden, maar dat geeft die kerels niks, die schaatsen gewoon door ook al is het nog zo koud, ze springen gewoon over de wakken heen. Veel van die hardrijders hebben al hoge noren, dat is nog beter dan Friese noren, die weer veel beter zijn dan mijn doorlopers, maar ja, die mannen flitsen ook door de vlakte.
Ik draai me om en schaats terug naar de Streek. Onder de brug bij het café is geen wak, al is het ijs daar wel wat dunner. Onder de vele battes naar de boerderijen en de brêchjes over de Wâl is het ijs dik genoeg. Het gaat goed, ik schaats steeds beter. Ik ben trots. Goed schaatsten kon ik tot vandaag nog steeds niet. Het bleef altijd bij wat kabbelen op de ijsbaan. Maar vandaag, op het lange stuk van de Wâl, gaat het als de wind. Ik maak lange slagen, links, rjochts, links, rjochts, links, rjochts. Alleen af en toe als ik in een scheur schaats val ik nog. Ik kan de hele Wâl afschaatsen zonder moe te worden, en dan weer terug, naar de spoorbrug, waarachter de wijde verte wacht. De hele middag blijft het Bûtenfjild lonken, maar ik blijf aan de goede kant, werkend aan mijn slag. Die gaat steeds beter, ik krijg het gevoel alsof ik vlieg. In het schemerdonker schaats ik op huis aan, helemaal in de ban van de snelheid en het evenwicht. Het licht van de straatlantaarns werpt een gelig schijnsel over het ijs, en iedere keer als ik er één voorbij kom, komt mijn schaduw me achterop en haalt me in, rijdt voor me uit, langer wordend tot hij weer vervaagt. De eerste keer schrik ik, maar dan raak ik er aan gewend. Het wordt een spel, alsof we met z'n tweeën schaatsen, om het hardst naar huis. Alles glijdt nu, het schaatsen gaat vanzelf, ik verbeeld me dat ik harder ga dan op de fiets. In gedachten schaats ik door het Bûtenfjild, links, rjochts, links, rjochts, helemaal naar de Loadehel en naar de Wiel en de Swarte Broek, waar het zwarte glêsiis zich uitstrekt tot aan de horizon, en dan terug, over de Mear en het Mûzeryd, tussen de hoge sneeuwwallen door, links, rjochts, links, rjochts, door de oneindige sneeuwvlakte, dansend met mijn schaduw.

21 februari 2012

De Horizon is een cirkel

Een goede vriend las mijn interviews en daagde me uit 
om eens zo’n vraaggesprek met mezelf te voeren.
Het resultaat is dit spiegelinterview.

Hij noemt zichzelf schrijver, zeiler en coach. Drie bezigheden, drie passies. Zijn bedrijf ‘Panta Rhei’ is gecertificeerd als Servant Leadership Center. Het uitdagen van talent is zijn grootste plezier, maar om met zijn eigen talent samen te vallen vindt hij de grootste uitdaging van allemaal. ‘Je moet niet te bang zijn om jezelf steeds opnieuw uit te vinden.’ Het portret van een ontdekkingsreiziger.

            ‘Er is een groot verschil tussen de mensen die het midden opzoeken en mensen die liever aan de rand verkeren. Veel mensen houden van het midden, van stabiliteit. Het midden is het gebied van de zekerheden. Ik ben iemand van de rand. Centrifugaal. Ik houd juist van verandering. Een beroep op mijn creativiteit slingert mij altijd meteen naar de buitenkant van de cirkel. Op de rand van mijn comfortzone voel ik me prettig. Dat is het grensgebied waar zekerheden en dogma’s plaats maken voor vaagheid, fuzziness, zoals de chaoswetenschappers zeggen. Ik improviseer graag en kan woekeren met weinig. Als de dingen ‘vaag’ worden, heb je een 3600 bewustzijn nodig. Dan moet je het hebben van de kleine signalen. Op zee is het zelfs op een glasheldere dag nog op een bepaalde manier vaag. Je moet heel goed kijken om in de verte die ene boei te ontwaren die net boven de kim uitpiekt.  Elk stipje op de horizon, elke verkleuring van de lucht, elke verandering in het golfpatroon kan veelzeggend zijn. Ik houd ervan om met die kleine signalen aan de slag te gaan tot er iets werkbaars, iets tastbaars uit ontstaat. Dat doe ik op zee, maar net zo goed in mijn werk als coach, en ook als ik een column schrijf. Hoe opener je horizon, hoe meer mogelijkheden. Er zijn duizend wegen die naar Rome leiden. Veel mensen denken dat de horizon een lijn is waar je over heen moet, een punt dat je moet passeren om iets te bereiken. Dus zetten ze een kaarsrechte koers uit en geven gas. Ik vind het gebied ervóór net zo interessant als het gebied erachter, en realiseer me graag dat als ik me omdraai, in welke richting ook, er altijd een horizon is. En hoe ver ik ook reis, die horizon is eeuwig. Dat verruimt mijn blik.’

Veelzijdigheid
            Als ik aanbel, staande op het bruggetje dat over de stille gracht naar zijn voordeur leidt, bedenk ik me dat Peter Fokkens dan wel niet meer op een schip woont, maar dat het monumentale pand dat nu zijn thuis is toch maar mooi met de voeten in het water staat. Terwijl hij me voorgaat naar zijn appartement, vraag ik hem of hij een beetje kan wennen tussen de bakstenen. Hij heeft er geen moeite mee, zegt hij: ‘Ik heb drieëndertig jaar op de Panta Rhei gewoond en gewerkt, maar de switch naar wonen aan de wal viel heel erg mee. Ik ben in de loop der jaren wel gewend geraakt aan verandering.’
            Verandering staat hem inderdaad op het lijf geschreven. Zijn curriculum vitae is een treffend voorbeeld van wat ‘een gevarieerde loopbaan’ heet: leraar, therapeut, schoolleider, woordvoerder, manager, consultant, schrijver, zeiler, coach. De opsomming is waarschijnlijk niet eens uitputtend. Is hij een zoeker of een dwaler? Een man van verschillende talenten of iemand van twaalf ambachten en dertien ongelukken? Ik vraag hem ernaar. Hij lacht.
            ‘Daar kun je op twee manieren naar kijken. Een kennismaking verloopt vaak langs de vraag wat de ander voor werk doet. Je kunt ook vragen wie die ander is. Die laatste vraag kwam al toen ik een jaar of twee, drie was. Het is de vroegste bewuste herinnering die ik heb en hij is me bijgebleven alsof het gisteren was. Ik sta in de box; mijn broertje is ergens anders in de kamer aan het spelen, mijn moeder staat te strijken. Ik hou mezelf overeind aan de spijlen van de box en kijk naar ze, en opeens krijg ik een rare gedachte: “Waarom ben ik ‘ik’, en wat is dat ‘ik’ dan? Waarom zit ik in dit lijf, in dit hoofd? Waarom ben ik mijn moeder niet, of mijn broer?” Veel meer dan een gevoel zal het op die leeftijd niet geweest zijn, maar dat gevoel was overweldigend. Het was alsof die vraag vanuit de ruimte op me neerdaalde. Sindsdien ben ik hem blijven stellen. Het antwoord is elke keer weer anders, maar het beeld wordt steeds duidelijker.
In alle bezigheden die je noemt heb ik tussen de vier en de acht jaar gewerkt; voldoende om er goed in thuis te raken, maar dat voelde niet altijd zo. Soms verlangde ik naar één duidelijk talent waarmee ik me kon identificeren. Maar mijn talenten samen vormen juist het mozaïek dat mij als mens compleet maakt. Daar ben ik gaandeweg achter gekomen.’  
            Hij lacht. ‘Inmiddels kan ik wel een paar dingen noemen waar ik goed in ben. Die staan op mijn visitekaartje. En het is inderdaad veelzeggend dat het drie dingen zijn, en niet één. Die veelzijdigheid is míjn kwaliteit, mijn talent. Daardoor kan ik zaken en mensen met elkaar verbinden. Het is een uitdaging om volledig met dat talent samen te vallen.’

Nuances
            Terwijl ik luister, bedenk ik me hoeveel moed ervoor nodig is om jezelf zo vanaf de grond af aan uit te vinden. Het zal dezelfde moed zijn die maakt dat hij op mijn wat plagerig gestelde vraag zo’n kwetsbaar antwoord geeft. Zijn openhartigheid is ontwapenend. Hij houdt weinig terug, is eerder een gever dan een ontvanger. Ik realiseer me dat hij daar mee speelt, mee flirt zelfs. Welke relatie is er tussen het geven, zichzelf niet terughouden en zijn specialisatie in dienend leiderschap? Het antwoord op die vraag is onverwacht.
            ‘Mijn interesse voor servant leadership is een zoektocht naar nuances. Tussen de extremen van wat iedereen als “goed” of juist als apert “slecht” leiderschap definieert, zit een enorm groot gebied. Op het gebied van leiderschap worden misschien veel fouten gemaakt, maar de meeste daarvan zijn niet het gevolg van een slechte inborst. Met een goede inborst ben je er alleen nog niet. Je moet je goede bedoelingen weten over te brengen. Dat is een verhaal van nuances. Een subtiel spel tussen gever en ontvanger. Ik zelf kwam daarin terecht door de taal.  Als jongetje uit een intellectueel gezin groeide ik op in een dorpscultuur waar het gesproken woord niet in hoog aanzien stond, maar fysiek geweld was er genoeg. Op de lagere school waren lijfstraffen nog heel gewoon en de kinderen onder elkaar vochten wat af. Ik was een tengere bebrilde nerd. Als er gevochten moest worden, was ik nergens. Dat heeft me heel wat blauwe plekken opgeleverd, en dus ontwikkelde ik een ander wapen. Tweetalig en hoogbegaafd beschikte ik al snel over een woordenschat waarmee ik anderen zoveel pijn doen dat ze mij niet meer aanraakten. Dat werkte, maar het gaf me ook een schuldgevoel. Mijn calvinistische opvoeding leerde me bepaald niet om in het reine te komen met de slechte kanten in mezelf.
Onzekerheid leidt tot overkill. Ik schoot vaak door, wist nog niet hoe ik dat talent, als je het al zo kunt noemen, kon doseren. Toen ik dat na veel vallen en opstaan onder de knie had, kreeg ik ook opeens door hoe je de nuances in de taal kunt gebruiken om het verschil te maken tussen een negatieve of een positieve uitkomst. Dat zit ‘em in heel kleine dingen, maar het verschil dat je ermee kunt maken is enorm.’
            Het is even stil. Hij wrijft over zijn kin, kijkt uit het raam. Het lijkt of hij zijn woorden van zojuist opnieuw weegt. Sowieso formuleert hij zorgvuldig. Soms vertelt hij een verhaal zoals hij schrijft, met beginnetjes die werken als teaser  voor het komende plot. Ook dit verhaal blijkt een inleiding.
            ‘Veel mensen die een hoge positie hebben zijn bang om te vallen. Ze hebben erg hun best gedaan om aan de top te komen, en het feit dat ze boven de anderen staan verschaft hen zekerheid. Maar die zekerheid is schijn. Uiterlijk zijn ze zelfverzekerd, maar onderhuids borrelt de angst. Dus gaan ze het midden zoeken; het gebied van de zekerheden, maar in hun functie is alles complex en dus kunnen ze nooit alles onder controle krijgen. Dat heeft tot gevolg dat ze gaan manipuleren, in feite om die angst er onder te houden. Begrijp me goed, ze doen dat niet omdat ze niet deugen, maar omdat ze geen ander arsenaal tot hun beschikking hebben. Die manipulatie is hun overlevingsmechanisme. Het is een subtiel spel met macht, maar vaak niet eens om de macht zelf.
Dienend leiderschap maakt een eind aan die machinaties van de macht. Als dienaar plaats je jezelf niet boven de anderen en is er dus ook geen angst om te vallen. Maar om dat te bereiken moet je je af durven vragen wat dienen in de kern betekent, en of je dat wel aankunt. Vergis je niet: dienen is allesbehalve soft. Het is een spijkerharde confrontatie met jezelf. Met waar je nog boven wilt liggen, en waar je die zekerheid van de top dog kunt loslaten. Daar waardevrij naar leren kijken, jezelf iets gunnen en vrienden worden met je eigen demonen, maar ze ook hun plaats wijzen en doorgaan op je weg.
Dienend leiderschap is weten waar je jezelf beter in kunt terughouden, en wanneer het belangrijk is om je als leider te laten zien. En geloof me, er wordt vaker terughoudendheid gevraagd dan nadrukkelijke aanwezigheid, maar dat betekent niet dat je jezelf niet moet laten zien. Als leider stel ik me dienend op, maar als persoon houd ik mezelf niet terug. Juist mijn kwetsbaarheid zorgt ervoor dat ik me met andere mensen kan verbinden, en dat is nodig voor het leiderschap dat ik ambieer. Kwetsbaarheid is niet iets wat je voor je privéleven kunt reserveren, die wordt in je werk net zo goed gevraagd. Als het om leiderschap gaat, góed leiderschap, dan zit daar geen licht tussen.’

Innerlijk kompas
            Hoewel hij er niet veel over praat, is in zijn werk het zeilen alomtegenwoordig. Vaak verweeft hij in zijn eigen artikelen scherpe, ironische observaties van de condition humaine met zeemans- en zeilverhalen. Bovendien ontwikkelde hij Windrooscoaching, een coachconcept dat volledig gebouwd is op nautische metaforen. Wat heeft het zeilen te maken met coaching en leiderschap? Het antwoord laat niet op zich wachten.
            ‘Veel, zo niet alles. Ik had al veel leiding gegeven toen ik aan een professionele loopbaan als schipper begon, maar mijn ervaringen op zee hebben me méér geleerd over leiderschap dan al mijn ervaringen en opleidingen daarvoor. Zeilen dwingt je bijvoorbeeld om contact te maken met zowel je angst als je moed. Dat heeft alles met persoonlijk leiderschap te maken. Als ik nog in de haven lig en ik word wakker van het onheilspellende gefluit van de wind in het want, dan krijg ik nog altijd onmiddellijk een wee gevoel in mijn buik. Maar als ik eenmaal buitengaats ben, dan valt dat weer weg. Dan maakt het denken plaats voor handelen en intuïtie. Om die stap naar buiten te maken, die angst voor het onbekende te overwinnen, daar is moed voor nodig. Dat weeë gevoel is er niet voor niets; het houdt je scherp, maar je moet er wel doorheen.
Als schipper of kapitein sta ik in mijn kracht. De dans met de elementen geeft je heel sterk het gevoel dat je leeft, of het nu windstil is of stormt. Je ervaringswereld wordt voor even teruggebracht tot de besloten ruimte van het schip. Daarbuiten valt alles weg, maar aan boord maak je alles mee wat je elders ook tegenkomt. En de buitenwereld, het schitterende waterlandschap, of dat nu ver op zee is of dichtbij op het wad, is alomtegenwoordig, zonder dat het om commentaar vraagt. Het is er en het vraagt jou om het beste uit jezelf te halen, maar zonder het in je gezicht te schreeuwen. Het is er gewoon. Ik vind het geweldig om daar deel van uit te mogen maken.
Het spel met de mensen is minstens even boeiend. Het leven aan boord nodigt uit tot een vanzelfsprekende diepgang waar je op andere plaatsen vreselijk je best voor moet doen. Ik ga graag de diepte in en ben op mijn best als ik mensen kan uitdagen om hun onvermoede kwaliteiten te laten zien. Het zeilen leent zich daar geweldig voor. In velerlei opzicht, trouwens. Ik heb een van mijn zwaarste reizen, ver weg in de zuidelijke oceaan, gemaakt als stuurman onder iemand die in technisch opzicht zonder twijfel behoort tot de beste kapiteins ter wereld. Dat zeg ik zonder aarzeling,  maar in sociaal opzicht heb ik het ongelooflijk moeilijk met haar gehad. Als leider van haar team slaagde ze er die reis niet in om de boel bij elkaar te houden en zowel haar worsteling als haar falen waren hartverscheurend om mee te maken. Het maakte niet alleen haar, maar de tekorten van ons allemaal pijnlijk zichtbaar. Zij heeft me meer aan het twijfelen gebracht over mijn bestaansrecht dan ieder ander die ik heb ontmoet. De vierduizend zeemijlen die ik met haar heb gevaren, heb ik bij wijze van spreken in mezelf nog eens over moeten doen om mijn eigen leiderschap opnieuw een plek te geven. De inzichten die ik daardoor heb gekregen, zijn van onschatbare waarde gebleken, zowel voor mijn coachwerk als voor mijn denken over leiderschap. Ze zijn het innerlijk kompas geworden waarop ik nu vaar.’

Inzicht
            Het woord is gevallen. Het is een woord dat opduikt zodra het over persoonlijke ontwikkeling en leiderschap gaat. Coaches hebben het er vaak over en dan klinkt het alsof het iets is dat je kunt leren. Ik vraag hem of hij in staat is om zijn inzichten over te dragen. Hij krabt zich eens achter zijn oor, als om het begin van het volgende verhaal te vinden dat ergens in zijn hersenpan gereed ligt om verteld te worden.
            ‘Inzicht kun je niet afdwingen. Je kunt hooguit beseffen dat je het mist. Je kunt misschien zelfs nog verwoorden wat dat inzicht ongeveer in zal houden als je het eenmaal hebt, maar dat is iets heel anders dan dat het je eigen is. Ik vergelijk het altijd met een gesloten kamer waar je inzit. Je weet dat er ergens een deur zit, maar je kunt hem niet vinden, hoe je ook zoekt, de kamer blijft gesloten tot je wanhopig wordt van het zoeken naar een uitgang. En op een dag zit je in een hoekje voor je uit te kijken en opeens daagt het: dáár zit ‘ie! Je loopt naar de deur en stapt naar buiten. Het inzicht is er. Zomaar. En je vraagt je af hoe het in godsnaam mogelijk is dat je het niet eerder hebt gezien.
Maar dat zomaar is natuurlijk schijn. Er zijn allerlei voorwaarden die voor het dagen van dat inzicht vervuld moeten worden. Voor een deel zijn die bekend, maar een deel blijft verborgen, die moet je zelf zichtbaar  maken. Een goede coach kan je helpen om zoveel mogelijk bloot te leggen. Die laat zich meenemen in die kamer en probeert samen met jou de voorwaarden te vinden om er uit te komen.
Een voorwaarde is bijvoorbeeld noodzaak. Je moet de noodzaak in je donder voelen om verder te komen, maar het is niet de enige voorwaarde. Belangrijker is dat je ruimte weet te scheppen voor dat bepaalde inzicht waar je zo naar verlangt. De paradox is dat het verlangen je focus versterkt, maar ook vernauwt. Je gaat het steeds meer zoeken in de richting waar je het vermoedt, maar zo werkt het inzicht niet, dat houdt zich meestal verborgen in de hoek waar je het het minst verwacht. Ruimte scheppen betekent loslaten; je ideeën over de oplossing, dat wat je erover geleerd hebt, zelfs je verlangen ernaar. Het is als de liefde: een spel van aantrekken en loslaten. Als je teveel aan de ander gaat hangen, zal die proberen zich uit jouw greep te bevrijden, maar als je loslaat, komt de ander juist naar je toe. Met inzicht is het niet anders. Dat laat zich niet vangen in de structuur van bedoelingen en verlangens. Het is niet te managen. Er is juist veel van die fuzziness nodig waar ik het eerder over had, die vaagheid  waarin elk stipje betekenis kan hebben, maar waarin bekende betekenissen ook vervagen. Pas dan ontstaat er ruimte voor nieuwe inzichten. De kwantummechanica en de complexiteitstheorie leren ons dat dé waarheid niet bij voorbaat vastligt, maar dat hij daar is waar je hem toelaat. Fuzzy truth, de paradox van de echte waarheid. Ik vind dat op zich al een schitterend inzicht, mede omdat je er een leven over kunt doen om het te begrijpen.’

Beginnershart
            Zijn verhaal is aanstekelijk, maar zijn denkstappen zijn me soms te snel. Ik zie opeens die gesloten kamer voor me en besef dat de deur nog wel even zoek zal blijven. Toch wil ik het hem verder horen uitleggen. Wat heeft die fuzzy truth met coachen te maken? Hij kijkt me aan alsof hij die vraag al had verwacht.
            ‘Alles! Het is de basis van hoe ik naar mensen kijk. Het adagium dat er meerdere wegen naar Rome leiden wordt nergens zo duidelijk als in de menselijke natuur. Iedereen is verschillend en elk individu verschilt weer van dag tot dag, van uur tot uur. Mensen veranderen aan de lopende band en dat is prachtig. Panta Rhei is mijn levensmotto: alles stroomt. Het leven is beweging en nonlineair. Fuzziness is het kenmerk van het bestaan. Een coach helpt je om daar je weg in te vinden, niet zelden door simpelweg een stukje met je op te lopen en de juiste vragen te stellen. Zo’n coach wil ik graag zijn.
Eén van de redenen waarom ik een reputatie heb opgebouwd in het schrijven van interviewportretten, is dat ik me oprecht interesseer voor ieders individuele opvatting over wat waar is en wat niet. Als ik dan doorvraag naar hoe waar die waarheid eigenlijk is, blijkt hij vaak veel fuzzier te zijn dan iemand zelf wel dacht. Dat is ontzettend leuk; dan komen de echte vragen los.
Als coach verdiep ik me daarin. Het gevolg is dat de ander door mijn vragen zichzelf beter leert kennen en in contact komt met zijn diepere drijfveren. Dat geldt voor gecoachten en geïnterviewden in min of meer dezelfde mate. Ik daag mensen graag uit om dat contact te maken. Dat vraagt een intimiteit die ik willens en wetens opzoek. Ik gedij daar goed in.
Ruimte maken voor wat je wilt bereiken en het opruimen van de belemmeringen die je tegenhouden heeft alles te maken met het opzoeken van de rand van je comfortzone. Voor mij is dat het equivalent van vrijheid. Dat is de vrijheid die je aantreft op zee, waar zelfs het dek onder je voeten beweegt. In het Japanse bordspel Go worden de mogelijkheden die de stenen hebben om zich met andere stenen te verbinden vrijheden genoemd. Om dat soort vrijheid gaat het: de vrijheid om je met willekeurig wie of wat te verbinden en het weer los te laten. Om die vrijheid te zien heb je een onbevangen blik nodig die niet vertroebeld is door teveel zekerheden. Ik doe aan kyudo; zenboogschieten, een oude vorm van staande meditatie, die rechtstreeks is afgeleid van de Japanse samoeraitraditie, waarin die blik heel centraal staat, net als dat 3600 bewustzijn waar ik het eerder over had. Een vorm van bewustzijn alsof alles volledig nieuw is, en tegelijk in de volgende seconde weer voorbij kan zijn, als een herfstblad dat wegdwarrelt op de wind. Dat is een kunst die je nooit helemaal meester wordt, en daarin schuilt een belangrijke les. Mijn Japanse leermeester zegt daarover: never forget your beginners heart. Op het moment dat je denkt dat je het weet, vernauwt je geest zich en verlies je het zicht op de horizon. De horizon is een cirkel. Ik ben blij met wat er is en met wat ik kan en die wijde horizon is mij dierbaar. Ik wil mijn beginnershart niet verliezen.’