23 december 2011

Ontmoeting

Acht jaar geleden overleed mijn vader. Sindsdien komt hij regelmatig even bij mij op bezoek. Dan kijk ik hem stilletjes aan en probeer zijn stemming te peilen. Aan zijn gezichtsuitdrukking kan ik meestal direct aflezen hoe hij denkt over mijn laatste pogingen om het leven de baas te blijven. Meestal zie ik hem glimlachen, iets tussen bemoedigend en mild, zoals hij was.
Net voor kerst kwam ik hem onverwacht weer tegen. Hij zat bovenop het kastje in de badkamer, bij mijn moeder thuis. Ze vindt het fijn als ik langskom, zeker zo vlak voor kerstmis, en is dan blij als ik meteen wat klusjes kan doen. We hadden uitgebreid gepraat over de wandelingen met haar vriendinnen, wier onderlinge gevoeligheden soms de wonderlijkste slangenkuildiplomatie van haar vergen. Ook moest er een plankje komen in de badkamer, voor haar elektrische tandenborstel. Daarvoor moest ik eerst het badkamerkastje uitkleden: het plankje kon er alleen aan vastgeschroefd worden als ik het hele kastje van de muur af haalde. Toen ik het voorzichtig van de schroeven in de muur tilde, bleef het onverhoeds hangen. Ik trok en duwde een beetje, maar iets hield het kastje tegen. Voorzichtig hing ik het weer aan zijn schroeven en pakte een krukje. Toen ik er op ging staan om bovenop het kastje te kunnen kijken, zat daar opeens, vastgeplakt met breed plakband dat al zeker vijftien jaar oud was maar zijn kleefkracht blijkbaar nog niet verloren had, mijn vader. Hij grijnsde, een beetje schuchter en ook een tikkeltje uitdagend. ‘Dat had je niet gedacht hè?’ Nee, dat had ik niet gedacht.
Mijn vader was een knutselaar en een verzamelaar.
Noodgedwongen kocht hij bijna niets kant-en-klaar, maar maakte hij praktisch alles zelf van spulletjes die hij her en der verzamelde. Op zolder was een werkbank, met eronder een houten stelling met wel dertig zelfgetimmerde laatjes, allemaal tot de nok toe gevuld met lege tomatenpureeblikjes. Daarin bewaarde hij schroeven, spijkers, holnietjes, penneveertjes, klinknagels, lege kartonnen plakbandrolletjes, restjes blik, bouten en moertjes, stekkers, paperclips, halve knijpers, vreemde metalen pennetjes, schakelaartjes, fietslampjes, en nog ontelbare andere dingetjes waarvan je nooit wist of ze niet nog eens van pas konden komen. Ook bewaarde mijn vader alle plankjes en balkjes die bij noodzakelijk timmer- of sloopwerk overbleven, haalde de kromme spijkers eruit (die ik al vroeg op een oude koevoet recht leerde slaan om ze opnieuw te kunnen gebruiken) en sorteerde ze op grootte. Triplex genoot zijn bijzondere waardering: daar kon je eindeloos veel mooie dingen mee maken.
Als er iets stuk ging in huis, dan repareerde mijn vader dat zelf. Vaak bestond zo’n reparatie uit een soort drietrapsraket: het grootste en belangrijkste gebeurde met goed materiaal, de resterende werkzaamheden werden met oude spullen opgelost, en dan bleef er ergens nog een hoekje over waar mijn vader geen passend plankje voor had kunnen vinden en wat dan met verschillende stukjes restmateriaal zo goed en zo kwaad als het ging netjes werd gemaakt. Zo droeg ons huis in de vreemdste hoeken en gaten de onmiskenbare handtekening van mijn vader. Mijn broer en ik, die net zulke knutselaars zijn, maar ons dankzij het feit dat we tot een volgende generatie behoren een iets hogere kwaliteitsstandaard kunnen permitteren, deden daar wel eens wat plagerig over. Mijn vader glimlachte dan wat verontschuldigend, maar hij liet zich nooit de kleine trots ontnemen dat hij het op zijn manier toch maar mooi geflikt had.
Ik trok voorzichtig de tape los van de bovenkant van het badkamerkastje, waardoor het gebarsten losse driewegstopcontact dat daar al vele jaren zat vastgekleefd een beetje verloren aan zijn versleten snoertje kwam te hangen, dat met een ouderwets kroonsteentje was aangesloten op de stroomdraden die eens de wastafelverlichting voedden. Voor die lamp was geen plaats meer toen het kastje er kwam, begreep ik, en mijn vader had de vrijkomende stroomdraad benut voor een stopcontact. Er zat geen stekker in, maar je wist natuurlijk nooit hoe het nog eens te pas kon komen. Het stopcontact vastschroeven aan het kastje vond hij kennelijk zonde, want daarmee beschadigde je het hout alleen maar, en dat plakband werkte immers prima.
Ik tilde het kastje opnieuw van de muur, haalde het stopcontact los en liep ermee naar mijn moeder.
‘Kijk eens, je raadt nooit wie ik zomaar tegenkom in de badkamer,’ zei ik. Mijn moeder keek naar het oude stopcontact in mijn hand. Ze reageerde nauwelijks verrast. ‘Oja, dat zal vader daar wel ergens hebben vastgemaakt. Moest dat los?’ Ze moest wel lachen om het beeld dat ik vader daar opeens in eigen persoon zag zitten, nadat hij zich jarenlang bovenop dat kastje had verstopt. Toen werd ze ernstig. ‘Ja, dat heb ik natuurlijk ook vaak. Hij heeft hier zoveel gemaakt.’ Ze liet het erbij. Daar veel dieper op ingaan was nu niet prettig, en niet nodig ook. We verstonden elkaar zo ook wel. Eerder die dag was ik met haar iets gaan kopen. In de winkel moest een plakkertje doorgesneden worden om het begeerde artikel uit de doos te halen. ‘Heb je geen mesje?’ vroeg mijn moeder verwonderd. Ze was er volkomen aan gewend geraakt dat de man waarmee ze dit soort aankopen deed in zo’n geval meteen zijn zakmesje tevoorschijn trok en het keurig oploste, nog voor de verkoper iets had kunnen uitrichten. Ik lijk genoeg op mijn vader om de vergissing logisch te maken, maar ik had geen mesje. We hadden er allebei hartelijk om gelachen.
Ik knikte en ging weer terug naar de badkamer. Mijn vader zat op het krukje in de douche. Blijkbaar wilde hij nog wel even zien hoe ik dat nu ging oplossen. Een half uur later was ik zover. Het plankje zat, en ik was tot de conclusie gekomen dat een stopcontact op die idiote plek eigenlijk precies was wat ik nodig had om de lader van de elektrische tandenborstel van stroom te voorzien. Ik knipte nieuwe stroomdraadjes en schroefde alles netjes vast. Mijn oplossing leek op twee druppels water op die van mijn vader. Ik zuchtte, stapte van mijn krukje en keek achterom. Hij zat er nog, en grijnsde van oor tot oor.