14 oktober 2011

Weerzien


Eens in het jaar, als laag licht de zomer uitluidt, de eerste herfststorm zijn opwachting maakt en  de golven van het IJsselmeer zwaar worden in de straffe noordenwind, als de toeristen weg zijn en alleen de bikkels overblijven, dan komen in Enkhuizen de mannen en vrouwen van de grote zeilende vrachtklippers van weleer bij elkaar. Ze vetten hun lieren, leggen extra zeilen klaar en controleren hun ankerspil. Morgen begint de Driestedenrace.

Het Krabbersgat ligt er nog grijs bij, als opeens de opkomende zon onder de wolken doorpiekt. Even ligt alles in prachtig laag licht, dan wordt het weer donker. Regen dreigt, maar het blijft bij een paar spatten. Dan horen we over de marifoon wedstrijdleider Jan Verjaal aftellen: ‘Tien seconden… vijf, vier, drie twee, èèn. De Driestedenrace is begonnen.’
Ik zit op ’t Span, de snelle reddingboot van Andijk, die elk jaar als standby-boot fungeert, en richt mijn camera. Vroeger deed ik zelf mee, nu versla ik ieder jaar de Klipperrace voor een paar bladen. Mijn oude schip, de Panta Rhei, vaart nog steeds mee. Ik heb het schip kortgeleden nog gezien, maar werd er niet speciaal blij van. Ook nu weet ik niet wat het me doet. Ik wacht het af.
De Driestedenrace, die op de eerste dag van de tweedaagse Klipperrace verzeild wordt, bestaat eruit dat je een zelfgekozen route zeilt langs tenminste twee van de drie steden Stavoren, Medemblik en Urk. De race begint en eindigt in Enkhuizen. Er zijn zes mogelijke routes; welke je kiest hangt af van de windverwachting, je schip en de bemanning. De race begint met een ankerstart: alle schepen liggen op volgorde van geschatte snelheid (de snelste achteraan) in het Krabbersgat voor anker. Op het startschot mogen ze zeil zetten en ankerop. De race is uniek, vanwege de ankerstart, vanwege de bijzondere opdracht en vanwege de schepen. Tijdens de Klipperrace zijn er weinig andere schepen meer op het water. Het IJsselmeer wordt dan weer voor even Zuiderzee.
Op de vierenveertig klippers in het Krabbersgat worden in ijltempo de zeilen gehesen. Dan draaien de eerste schepen af om vaart te maken, het zeegat uit. Een enkeling heeft moeite om over de goede boeg vol te vallen, maar al snel stormen de klippers achter elkaar het IJsselmeer op, richting Stavoren of Medemblik.

Ik stap over op de stevenaak Egberdina, die halverwege het veld op één oor ligt. Schipper Wouter Dusseldorp heeft een rif gestoken en hoewel de oude dame er flink in hangt, loopt het allemaal erg lekker. Ik sta net naast hem als er opeens een scheurend geluid op de giek klinkt; seconden later breekt met een doffe klap de smeerreep van het eerste rif doormidden. ‘Stuur jij effe,’ zegt Wouter en rept zich zonder het antwoord af te wachten naar het voordek, waar de bemanning al in actie is gekomen. Krap vijf minuten later zit het tweede rif erin en kan de Egberdina weer hoog aan de wind verder. Van Dusseldorp is tevreden, maar baalt toch, omdat hij nu niet meer mee kan komen met de top.
Langzaam lijken de opklaringen het van de buien te winnen. Ik stap weer aan boord van ’t Span. We botsen met grote snelheid over hoge golven richting Stavoren, waar de eerste schepen al om de bovenboei gaan, richting Medemblik.  De lucht breekt helemaal open en de wind lijkt iets tot bedaren te komen.
We zien de Panta Rhei varen, waar wedstrijdzeiler Peter Glas achter het roer staat. Hij is te elfder ure ingehuurd door Heidy, die nu het schip uitbaat; zij heeft haar schipperspapieren niet en doet dienst als maat. Ik aarzel, maar besluit dan toch om even op bezoek te gaan. De bemanning van ’t Span vindt ’t best; voor hen zijn al die op- en afstapjes een goede oefening. Peter is blij me te zien. Hij kent het schip niet en zeilt op zijn ervaring. Dat is genoeg, maar er zijn altijd vragen. ‘Hoe scheef gaat ‘ie normaal?’ vraagt Peter. Ik vertel dat twintig graden slagzij bij deze wind geen probleem is. ‘Ik zou er een stuurkluivertje bijzetten,’ zeg ik, ‘de Panta Rhei zeilt niet lekker als je wel de bezaan maar geen kluiver voert, hij wordt te loefgierig.’ ‘Dat merk ik,’ zegt Peter, ‘ik heb al gevraagd om de vlieger als stuurkluiver te zetten. Met de grote kluiver ging ‘ie wel erg scheef.’ ‘Maar ik geloof,’ voegt hij er droogjes aan toe terwijl hij naar de heen-en-weer rennende maat gebaart, ’dat het nog even gaat duren.’ Hij zit er niet mee. Winnen zal hij niet, en omdat het zijn eigen schip niet is, hoeft dat ook niet. Ik loop even naar voren, waar Heidy met de kluiver worstelt; zij heeft hem nog niet op deze manier gebruikt. Als ik weer van boord stap, steekt Peter zijn duim omhoog, het schip ligt nu beter in balans en kan de vlagen goed aan. Ik zie het schip waarop ik 33 jaar heb geleefd wegzeilen en neem mijn plaats achter de navigator op ’t Span weer in. Die kent mijn band met de Panta Rhei. ‘Wat doet het je om het zo te zien varen?’ Ik haal mijn schouders op. Weinig, geloof ik, maar zeker ben ik er niet van.

Terwijl we door het veld spuiten zien we opeens de Amore Vici bijna plat gaan. Als door een reuzenhand wordt de eenmastklipper op haar zij geduwd, verder, steeds verder, tot ver over de vijftig graden. De giek wordt gelost en verdwijnt onder water, een golf slaat in het grootzeil, dan richt de Amore zich langzaam weer op. Zoveel wind uit het niets, dat lijkt bijna onmogelijk, maar het schouwspel spreekt voor zich. Het is het bewijs dat het IJsselmeer nog steeds geen water voor amateurs is.
Op de Amore is niemand van boord geraakt, en het schip is wonderwel ook nog van binnen droog gebleven. Schipper Erik Hulsman inventariseert de schade en komt tot de prettige conclusie dat die er niet is. Even later vervolgt hij de wedstrijd.
Het incident lijkt het slotakkoord van de buiïgheid en nu neemt de wind inderdaad langzaam af. Ik laat me afzetten op het commissieschip, dat inmiddels bij de ingang van het Krabbersgat de finishlijn markeert. Daar pak ik mijn kijker en speel ik met wedstrijdleider Jan Verjaal vol overgave het klipperherkenningsspel. In het noorden zijn de schepen al van af grote afstand zichtbaar, maar wie is wie? Eerst zien we een wolkje zeilen boven de horizon uitkomen, dan volgt de rest. Hoeveel masten staan erop, wat voor kleur heeft de romp? Staat de gaffel heel steil of juist niet, hoe groot is de halfwinder, wat voor kleur heeft de masttop? Het zijn kleine dingetjes waaraan je een schip kunt herkennen. Spannend is bovendien dat er ook schepen zijn die pas op het laatste moment vanachter de bomen bij het Zuiderzeemuseum zichtbaar worden.

Een wolk van zeilen verschijnt op de horizon. Hoewel van het schip zelf nog niets te zien is, herkennen we tegelijk de Eensgezindheid. Verder blijft het leeg op de kim. Waar is de Waterwolf, die dezelfde route gevaren heeft? Waar zitten de Hoge Wier, de Avontuur en de Aldebaran? Maar behalve de Eensgezindheid is er in geen velden of wegen een schip te zien. Al bij Stavoren lag de Eensgezindheid voorop, maar zat de Waterwolf er nog dicht achter, met in zijn kielzog de Broedertrouw van Arno van Aartrijk. Daarna kwamen de Aldebaran, de Hoge Wier en de Avontuur om de boei; allemaal schepen met een kans op een plek in de voorste gelederen.
Lang, heel lang blijft de horizon leeg; alleen de Eensgezindheid komt gestaag dichterbij. Vlak voor tweeën finisht schipper Peter Van Weelderen: hij heeft de Driestedenrace in minder dan vier uur volbracht. Krap een kwartier later komt de Waterwolf om het hoekje, op ruim drie minuten afstand gevolgd door de Avontuur. De eerste drie schepen van de A-klasse zijn binnen.
Al snel daarna laat de winnaar van de B-klasse zich zien. Dat lijkt Sebastiaan Prins met de Mon Désir te worden, verassend genoeg op de hielen gezeten door Alex Nolden met de grote klipper Dageraad. De Mon Désir ligt hoger en komt ruim vóór de Dageraad om de hoek van het Krabbersgat, maar dan gebeurt wat wij al aan zien komen: Prins onderschat de luwte van de hoge bomen op de hoek bij het Zuiderzeemuseum en valt stil. De Dageraad komt lager in en blijft langer wind houden; bovendien is het schip veel zwaarder dan de Mon Désir, wat nu een geweldig voordeel blijkt. Terwijl Prins martelend langzaam op de finish afschuift, hopend op de verlossende vlaag die hem de eerste prijs zal bezorgen, loopt Nolden nipt voor het schot onder hem door en pakt de overwinning, met minder dan een halve scheepslengte voorsprong.
De Panta Rhei wordt laatste. Ik kan er wel om lachen.